| |
| |
| |
Het Lucasfeest der Antwerpsche academie.
Door C. T'Felt, naar G Wappers en J.-E. Buschmann.
Zondag, 21 November, hielden de gewone leeraars en de hoogleeraars der koninklijke academie van schoone kunsten hun verschoven Lucasmaal, bij Bodin (oud huis Bertrand), op de Meir. Er was mede gewacht, tot dat al de leeraars benoemd waren. Voor den gezelligen disch was op den achterkant der op de volgende bladzijde voorkomende prent eene Vlaamsche spijskaart gedrukt, waarvan, in vroeger eeuwen, afdrukken werden uitgedeeld bij de vereering der reliquieën van den H. Lucas, in de jaarlijksche godsdienstplechtigheden, den 18n October, in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Deze plaat werd uitgevoerd naar de teekening van Godefridus Maes, schilder deken, en in hout gesneden in 1694 door G. Van HeylenGa naar voetnoot(1). In 1754, ter gelegenheid van het 300-jarig jubelfeest der gilde, had men een deeltje der gebeenderen van den H. Lucas uit Rome bekomen; te dezer gelegenheid was toen het volgende in het ondergedeelte der plaat te lezen:
heYLIgen LVCas
Verheft Door UWe Voorspraek
Die UWe gebeenDeren VerheffenGa naar voetnoot(2)
Thans voerde het ondergedeelte der prent den naam als plaatsaanduiding van ieder aanzitter. Aardigheidshalve zij hier vermeld, dat de soep werd opgedragen in een geboetseerden ossekop, die nog voortkomstig is van de oude schildersgilde en in den inventaris harer nalatenschap geboekt staat onder de benaming van ‘het vogeltje van St.-LucasGa naar voetnoot(3).’
Aan het nagerecht, hield de heer bestuurder Karel Verlat de volgende belangrijke redevoering:
Mijnheeren, Om de groote zorg, voor onze academie betoond, beschouw ik het als onzen eersten plicht, een dronk van dankbaarheid uit te brengen op Z.M. den koning, op het staatsbestuur en op de stad Antwerpen, en ik ben verzekerd, dat hij door u allen met warmte zal worden onthaald. Op den koning!
Mijnheeren, aan de academie van Antwerpen bestaat de gewoonte, het St.-Lucasfeest te vieren. Dit broederfeest werd dit jaar verschoven, om de voldoening te hebben, al de leeraars aan dezen disch vergaderd te zien.
Als woordvoerder mijner kameraden en vrienden, is het mij een waar genoegen, heeren leeraars van het hooggesticht, u de hand te drukken en u hartelijk welkom te heeten.
Voortaan maakt gij deel uit van onze academie, van die oude echt
| |
| |
Antwerpsche instelling, waarvan de grondslagen nu eeuwen geleden werden gelegd door David Teniers. De Antwerpenaar is er te recht fier op, beschouwt haar als zijn erfgoed en het ware eene uitzinnigheid geweest, hem haar te willen ontnemen.
Antwerpens academie is zeer bescheiden begonnen. Behalve haren luister, beleefde zij ook moeielijke omstandigheden, maar welk leger kan er zich op beroemen, in alle veldtochten te hebben gezegepraald?
Haar onderwijs heeft zich voortdurend ontwikkeld en gelijkerwijs als zij eene van de oudste ter wereld is, zoo geniet niet eene andere, waarin zij overeenstemt met de school van schoone kunsten te Parijs, grooter achting of meer bekendheid buitenslands.Ga naar voetnoot(1)
Het is ongelooflijk inderdaad, dat zij, bij uitzondering, te Brussel met de smadelijkste onbeschoftheid wordt aangerand.
Die samenspanning tot boosaardige geringschatting, ontstaan door bekrompene plaatselijke vooringenomenheden, heeft onzen iever en onze toewijding nog meer aangevuurd. Nooit kunnen die aanrandingen ons deren en nog veel minder vermogen zij den degelijken en gestadigen voortgang van onze kunstschool te stremmen; zij zal niet ophouden, met alles, wat haat en nijd is, op hare baan te verpletteren als onder een wiel.
Innig volksgezind, bewijst onze academie zeer veel dienst aan het volk, en vraagt hem maar twee uren werk daags, wat volstaat, om de nuttige kundigheden te verwerven, die voor ieder goed werkman onontbeerlijk zijn.
Den aanleg, de natuurlijke geschiktheid bewaken; de kunstenaars bijstaan en de werklieden vormen, dit is onze zending. Niet het vormen van persoonschappen, van vernuften. Dit ligt buiten ons bereik. Maar wij kunnen in onzen kringdoen, wat de atheneums, de hoogescholen en de conservatoriums doen in den hunne: den leerling de merkwaardige gewrochten van het menschelijk vernuft voor oogen stellen; zijn smaak richten op wat groot en schoon is; zijn verstand verrijken door de studie van de letterkunde, de wetenschap en de geschiedenis. Vervolgens, hem doen beseffen, dat hij moet aarden naar zijn ras, naar zijn land; dat de vereering der overlevering en de waardeering der oude meesters het nieuwerwetsche van de kunst niet buitensluiten; hem aldus leeren op zijne hoede te zijn, tegen waanwijze eigendunkelijke veranderingen, en de onbekookte stellingen der woordenkramers over kunstkennis, die de meesten naar den afgrond voeren en den geest onzer vaderlandsche kunst in gevaar brengen.
't Zijn de middelbare leergangen, die de candidaten voor de vrije werkplaatsen moeten opleveren. Ons is de taak beschoren, hen voor
| |
| |
te bereiden, hen grondig te onderleggen met ware en deugdelijke kennissen.... Voor meer, zijn wij niet aansprakelijk.
De moeielijkste taak weegt op u, heeren van het hooggesticht.
Ons, oude leeraars, Schadde, Goemaere, Dens, Jaak De Braekeleer, is gedurende vele jaren, de leiding der hoogere studiën opgedragen geweest; nu staan wij bescheiden op den achtergrond.
Wij koesteren de overtuiging, dat gij ze krachtig zult bevorderen. Met vreugde zullen wij het welslagen uwer pogingen begroeten en u behulpzaam zijn naar ons beste vermogen.
Gij zult jaarlijks, beurtsgewijs, uw prijskamp van Rome hebben, eene onder meer dan een opzicht voortreffelijke instelling en die ons het best in staat stelt om de bekwaamheid van den leerling en de verworvene kundigheden te wikken. Redelijkerwijze, is dit alles, wat van den primus kan worden gevraagd. Heeft hij natuurlijken aanleg, zoo zal hij er komen; bezit hij dien niet, dan blijft hij steken. Beweren, dat een wetenschappelijk en wel ingericht onderwijs ernstige en oprecht aangeboren eigenschappen kan verstikken, is eene dwaasheid, die niet verdient te worden wederlegd.
Antwerpens academie heeft zich altoos schitterend onderscheiden in deze groote vaderlandsche wedstrijden; gemiddeld heeft zij drie prijzen op vier behaald, waardoor de deugdelijkheid van haar onderwijs genoegzaam wordt aangetoond.
Tracht nog beter te doen; 't is onze vurigste wensch!
De levendige belangstelling die Z.M. de koning onze academie toedraagt, de groote opofferingen die het staatsbestuur en inzonderheid onze goede stad Antwerpen zich hebben getroost, hebben zeker voor hoofddoel, hier een middelpunt van kunstenaars te stichten, die onze oude school waardig zijn. Daarvan hangt het af, of wij het vertrouwen verdienen, dat voor de leiding der studiën in ons is gesteld.
Ik drink, Mijnheeren, op uwe gezondheid, beter gezegd op de onze; zij weze kloek, opdat wij des te gemakkelijker den last mogen dragen, waarmede wij beladen zijn; ik drink op onze eensgezindheid, ten einde door vereenigden arbeid de academie krachtig en bloeiend te maken!
De heer Ed. Dujardin zegde:
Mijnheeren en kunstbroeders! Door mijne collegas, in hoedanigheid van oudsten leeraar onzer academie, aanzocht eenen heildronk te stellen op onze achtbare heeren bestuurder en regent der koninklijke academie van beeldende kunsten, zoo zij het mij toegelaten, in ons aller naam hulde te brengen aan den heer Karel Verlat, den uitstekenden schilder, Vlaamsch van gemoed en Vlaamsch van kunst; aan den bezielden, talentvollen en onvermoeibaren werker, die de uitzonderlijke gave bezit alle vakken der kunst met den grootsten bijval te beoefenen.
Aan den heer Pieter Koch, den ieverigen secretaris der wereldtentoonstelling van Antwerpen, die van den dag zijner benoeming af aan, op ons aloud gesticht, de schatten zijner kunde en ondervinding heeft overgebracht.
Aan beiden heil!
Mogen zij, hand in hand, onze grijze academie tot eene nieuwe en hoogere bestemming leiden! Mogen zij, met wil en kracht bezield, opnieuw toonen, dat eendracht macht maakt en dat de school van Massys en Rubens in ons midden nog niet is ontaard!
Op de medewerking van het leeraarskorps mogen zij rekenen. Wij zijn fier, onder hunne leiding vooruit te streven op de baan, eens door Teniers, Quellin, Herreyns, Van Bree, Wappers, Verschaeren, De Keyser en Geefs geopend.
Ongeschonden zullen wij de overleveringen der oude meesters bewaren, en die bij het jongere geslacht pogen voort te zetten.
Vergeten wij niet, dat uit de Antwerpsche academie bijna al de groote kunstenaars onzes lands zijn voortgesproten; geen twijfel, of de toekomst zal aan ons zoo echt vaderlandsch gesticht nieuwen luister bijzetten!
Ja, onder de bekwame, krachtvolle en bij uitstek Vlaamsche leiding van den heer Karel Verlat, moet en zal de academie bloeien!
De jongere leeraars zullen in diegenen hunner collegas, die ouder zijn in jaren of rijper in ondervinding, voorbeelden aantreffen voor het onderwijs, terwijl de oudere, in den omgang met de jongere, een nieuwen spoorslag zullen vinden om hunne beste krachten aan het onderwijs te besteden en toe te passen
Mijnheeren, ik herhaal mijn welgemeenden heildronk: ‘Op onzen bestuurder Verlat en op onzen regent Koch!’
Al de aanwezigen stonden op, om hulde te brengen aan laatstgenoemde heeren. De bestuurder nam vervolgens nogmaals het woord, om de groote diensten te doen uitschijnen door den heer regent G. Kempeneers aan de academie bewezen en besloot met eenen heildronk op den ouden en den nieuwen regent, die beiden het woord voerden om hunne dankbaarheid te betuigen.
Door den leeraar J. Rosier werd de volgende toespraak gehouden:
Na de schoone redevoering die zooeven werd uitgesproken en in de tegenwoordigheid van verscheidene zeer knappe lieden op het gebied der letteren, is het niet zonder eenige aarzeling dat ik het woord neem.
Ik heb nochtans de vereerende taak op mij genomen, om, namens het jongere element van het leeraarskorps, eenen heildronk te stellen op onze oudere collegas en vroegere meesters, aan wien wij immer toonbeelden van iever en volharding in het onderwijs vonden.
Inderdaad, Mijnheeren, niemand kan beter dan wij de degelijkheid uwer lessen en het gezonde uwer kunstbegrippen waardeeren. Immers, wij, jongeren, zijn meest allen ons kunnen en weten aan uw doelmatig onderwijs verschuldigd; als kunstenaars zijn wij het werk van uwen arbeid; ook ben ik verzekerd, de tolk te zijn der gevoelens van een ieder onzer, met u voor die weldaad, onzen hartelijken dank aan te bieden.
Nu, Mijnheeren, zijn wij tot het vereerende ambt geroepen, naast u, onze talentvolle, geachte, en zelfs geliefde meesters, eene plaats in het onderwijs te bekleeden! Gij reikt ons eene broederlijke hand en heet ons van harte welkom: ook daarvoor onzen innigen dank. Ook verwacht gij van ons dat wij met wilskracht en volharding zouden medewerken tot het bereiken van het groote doel, dat is: den roem van Antwerpens Vlaamsche academie van schoone kunsten alom te verspreiden en staande te houden.
Welnu, Mijnheeren, ik verzeker u, in naam mijner jongere collegas, dat wij ons het vertrouwen zullen waardig maken 't welk men in ons heeft gesteld; dat wij krachtdadig ons best zullen doen, om met u, onze oudere makkers, de wereldberoemde grondbeginselen der Vlaamsche kunst te doen zegepralen, en dat wij, naast u, moedig op de bres zullen staan, om het hoofd te bieden aan den vreemden, verbasterenden invloed, die ons het karakter, de eigenwaarde, en bijgevolg het zelfbestaan wil ontrooven.
Antwerpens academie van schoone kunsten moet en zal de eerste kunstinrichting zijn niet alleen van ons land (dat is zij reeds lang), maar van gansch Europa! Dit moet het doel zijn van al ons streven, en dat doel zullen wij bereiken, ik ben er zeker van; de geestdrift, de broederlijkheid, die onder het professorskorps heerscht, de eenheid van beginsel en van doel, en bovenal de geniale leiding van onzen uitstekenden Vlaamschen meester, den heer Karel Verlat, zijn mij zoovele waarborgen voor het welgelukken onzer pogingen.
| |
| |
Ik stel een heildronk voor, Mijnheeren, op onze oudere collegas, en op den geest van broederlijkheid onder het professorskorps!
De heer Thomas Vinçotte, hoogleeraar voor de beeldhouwkunst, sprak op zijne beurt als volgt tot de vergadering:
Mijnheeren, Ik ondervind een oprecht gevoelen van fierheid, bij de gedachte, dat ik welhaast mijne kunst in mijne moederstad zal onderwijzen.
De Vlaamsche school, die, sedert honderde jaren, bijna zonder tusschenpoos, groote kunstenaars heeft voortgebracht, heeft ook in de zestiende en zeventiende eeuwen hare geniale beeldhouwers gehad: de Colins, de De Vriendts, de Dewitten, de Duquesnoys hebben de faam van den Vlaamschen naam gansch Europa rondgevoerd.
Dat zijn de meesters, die ik vooral aan mijne leerlingen zal voorstellen, omdat zij, in den hoogsten graad, de kracht, het leven en de uitdrukking bezitten, welke het ware erfdeel der Vlaamsche kunst zijn.
Wij zijn allen overtuigd van de noodzakelijkheid om onze kunst geheel en gansch vaderlandsch te doen zijn. Het onderwijs moet hoofdzakelijk dienen om dat doel te bereiken en ik ben gelukkig, het mijne daartoe te kunnen bijdragen. Rekent dus op mijne medewerking, aan uw groot werk.
Ik drink op de nationale, op de vaderlandsche Vlaamsche kunst!
De achtbare heer Th. Vinçotte, die zich met sierlijkheid van de Vlaamsche taal bediende, werd zeer luidruchtig toegejuicht.
De heer J. De Braekeleer dronk op de gezondheid der inrichters van het feestmaal de heeren G. Geefs, P. Van Havermaet en P. Verhaert. F. Vinck zong puike liederen. Het feest was zoo gezellig als broederlijk.
Al de leeraren waren aanwezig; slechts de heer F. Joris en de ievervolle griffier, thans secretaris der academie, de heer P. Rombouts, waren door onpasselijkheid verhinderd.
|
-
voetnoot(1)
- Niet in 1624, zooals de heer Edmond Louis verkeerdelijk opgaf in de Fédération artistique van 27 November 1886.
-
voetnoot(2)
- Zie Jaerboek der vermaerde en kunstryke Gilde van Sint Lucas enz., door J.B. Van der Straelen, blz. 163, 183 enz.
-
voetnoot(1)
- De academie voor schoone kunsten te Parijs werd in de xviie eeuw voor de helft door Nederlanders gesticht. Ontworpen in 1648, was zij volledig ingericht ten jare 1655.
|