De Vlaamsche School. Jaargang 32
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Inhuldiging van het praalgraf van Hendrik Conscience.Met groote plechtigheid is den 19n September overgegaan tot de inhuldiging van het door een dankbaar volk gesticht
Het gedenkteeken, van groote afmetingen, is in klassieken stijl opgevat en bestaat uit eene 8 meters hooge blauwsteenen zuil, aan wier voet Conscience op de lijkbaar ligt uitgestrekt, gewikkeld in de landsvlag en bewaakt door den Vlaamschen leeuw. Het beeld van Conscience is naar realistischen stijl uitgevoerd. Bij de onthulling, was de familie Conscience vertegenwoordigd door des schrijvers dochter mev. G. Antheunis en haar echtgenoot en den heer J. Le Roy-Conscience. De heer M. Rooses las het volgende verslag over de werkzaamheden van het hoofdcomiteit: Onmiddellijk na het afsterven van Hendrik Conscience, op 10 September, 1883, en na de indrukwekkende begrafenis, welke weinige dagen later te Antwerpen plaats had, ontstond bij zijne vereerders het voornemen op zijne laatste rustplaats een gedenkteeken te doen verrijzen, waardig van den dierbaren ontslapene. Reeds den 26n October daaropvolgende werd eene overeenkomst gesloten tusschen de heeren J. Van Beers en G. Schoïers, waarbij een comiteit werd gevormd tot verwezenlijking van dit plan. Een artikel dezer evereenkomst stelde vast dat de commissie zou bestaan uit een gelijk getal aanklevers der Vlaamsche beweging, tot de beide in Antwerpen bestaande politieke kringen behoorende. De geest, welke deze bepaling omgaf, heeft het comiteit in al zijne werkzaamheden bezield. Vlamingen van elke gezindheid hebben ieverig en eendrachtig samengewerkt om den man te vereeren, waarop geheel Vlaamsch België fier is en wien gansch onze stam zooveel te danken heeft. Weldra werden inschrijvingslijsten ter inteekening aangeboden. In Antwerpen werd dit werk gedeeltelijk verricht door de leden zelven van het hoofdcomiteit, die zich bij de voornaamste ingezetenen aanmeldden, gedeeltelijk door negen wijkcomiteiten binnen de stad en een tiende te Borgerhout, welker leden van deur tot deur gingen om den penning van den minderen burger in te zamelen. In de voornaamste steden van Vlaamsch België en te Amsterdam ontstonden plaatselijke comiteiten, welke ieder in zijnen werkkring eene behulpzame hand leenden. Op vele plaatsen hebben wij warme toewijding, overal hebben wij goeden wil aangetroffen en werd onze taak vergemakkelijkt door de medewerking van verkleefde Vlaamschgezinden. Verscheidene gemeentebesturen, waaronder dat van Antwerpen zich bijzonder onderscheidde, kwamen ons met milde inschrijvingen te gemoet. Het middencomiteit, dat het Conscience-feest van 1881 geleid had, stortte in onze kas het overschot zijner gelden, ten bedrage van 650 fr. | |
[pagina 170]
| |
Alhoewel eerst twee jaar vroeger dit laatste feest was gevierd, er dat slechts weinige maanden te voren Conscience's standbeeld te Antwerpen onder eenen ontzaglijken toeloop plechtig werd onthuld en in dezelfde stad zijne begrafenis op koninklijke wijze was geschied, vonden wij ten allen kante de meeste bereidwilligheid om deze nieuwe hulde aan den onvergetelijken zanger van ons heden en ons verleden te brengen. Eene enkele maar gewichtige vertraging in de uitvoering onzer zending, sproot voort uit de fel bewogen staatkundige omstandigheden, onder welke wij ze te volbrengen hadden. Die moeielijkheid kwamen wij echter gelukkig te boven. Den 1n December 1883 was onze eerste omzendbrief uitgevaardigd, den 1n Juni 1885 waren de inschrijvingslijsten, met duizenden en duizenden handteekens voorzien en hadden wij eene som van ongeveer 24,000 fr. bijeengebracht. Een wedstrijd werd alsdan uitgeschreven; de overwinnaar zou, ten prijze van 20,000 fr., het praalgraf oprichten. Drie en dertig ontwerpen, waaronder naar ieders gevoelen er vele verdienstelijke te vinden waren, werden tegen den 1n October ingezonden. Eene jury, samengesteld uit kunstenaars en leden van ons hoofdcomiteit, bekroonde het werk van den heer Fr. Joris, van Antwerpen. Op minder dan een jaar, werd onder toezicht van drie leden der jury het ontzagwekkend gedenkteeken opgericht, dat wij gaan onthullen. Vooraleer den doek te laten vallen, die het nog aan onze oogen onttrekt, blijft mij de aangename taak te vervullen den hartelijken dank van het hoofdcomiteit te betuigen aan al onze medewerkers en inschrijvers, aan de leden der wijkcomiteiten en der plaatselijke comiteiten, aan de leden der jury, aan de gemeentebesturen, aan de maatschappijen en bijzonderen, die hun tijd of geld ten offer brachten en ons behulpzaam waren bij het inzamelen der inschrijvingen en het vormen van den prachtigen stoet, die ons tot hier vergezelde; aan den dichter en den toonzetter van den feestzang, die hier straks zal weerklinken, aan den vervaardiger der medaille, die deze plechtigheid zal vereeuwigen. Voor hen allen hadden wij slechts den naam van Conscience uit te spreken om, bij tooverslag, hunne mildheid en dienstvaardigheid op te wekken. Er blijft ons nog, den talentvollen Vlaamschen kunstenaar van harte geluk te wenschen over het grootsche gedenkteeken door hem aan den roemrijksten der Vlaamsche schrijvers opgericht. Zijne machtige schepping zal er toe bijdragen om den taalgenoot van onzen en van lateren tijd in bedevaart naar deze plek te lokken, om den man, die hier rust, eerbiedvol en dankbaar te komen herdenken. (Het doek viel.) Heeren burgemeester en schepenen der stad Antwerpen, namens het hoofdcomiteit voor het praalgraf van Conscience, aan wie de gelden werden toevertrouwd, waaruit dit praalgraf is bekostigd, heb ik de eer u dit gedenkteeken aan te bieden. Het is door het Vlaamsche volk uit liefde en vereering opgericht aan den man, die meer dan iemand dit volk beminde en meer dan wie ook tot de opwekking van den sluimerenden Vlaamschen geest bijdroeg. Wij verzoeken u het te aanvaarden en zijn overtuigd, dat de grootste der Vlaamsche steden zal waken over dit graf met evenveel zorg als eene moeder waakt over de laatste rustplaats van den meest geliefden harer zonen. De heer burgemeester L. de Wael legde daarop de volgende verklaring af: Mijnheeren, Het bestuur der stad Antwerpen aanvaardt met eerbied en geluk het vaderlandsch gedenkteeken, dat door de zorgen van het Vlaamsche land heden aan den grooten Vlaamschen schrijver wordt opgericht. Met denzelfden eerbied en met de liefde, waarmede wij het nu ontvangen, zullen wij het steeds bewaken en verzorgen. Dien nationalen plicht zullen wij nooit uit het oog verliezen en altijd zullen wij volgaarne en stipt deze heilige taak volbrengen. De heer Max Rooses heeft zooeven iedereen bedankt, die tot het oprichten van dit vaderlandsch gedenkteeken heeft bijgedragen. Welnu, het stadsbestuur van Antwerpen brengt hulde aan het hoofdcomiteit van het praalgraf Conscience, omdat het aan het vaderland een prachtig gedenkteeken heeft geschonken voor den grooten man, dien het zoo te recht en zoo innig betreurt. De heer Johan Alfried de Laet, een der voorzitters van het hoofdcomiteit (wiens portret wij te dezer gelegenheid mededeelen), hield daarna de volgende toespraak: Mevrouwen, mijneheeren! Niemand voorzeker verwacht zich er op dat ik op dit plechtig oogenblik, omstandiglijk spreken zal over de loopbaan van den grooten man, wien gij heden, in name van gansch het Vlaamsche volk, dit praalgraf opricht. Waartoe zou het van dienst zijn? Wie onder u kon daarbij iets te leeren hebben? Vlaanderen kent zijnen Conscience van de wieg tot in het graf, met 's mans doen en laten, leven en streven, lijden en strijden; het heeft zijne zonnige dagen geteld en zijne benevelde uren. En dit alles toch werd herdacht toen wij hem, nu drie jaar geleden, in diepen rouw en met koninklijke pracht hier ten grave gebracht hebben. Heden houden wij geen rouwplecht, Mijneheeren; wij vieren het feest der onsterfelijkheid. Ja, al berust het lijk van Vlaanderens Verwekker in dit praalgraf, zijn geest ligt er niet in besloten, die leeft jong en krachtvol voort in zijne schriften, jonger nog en krachtvoller in u, - zijn schoonst, zijn machtigst werk. Toen - en 't is nu ruim eene halve eeuw geleden. - Conscience optrad met zijn eerste boek, Het Wonderjaar, wist hij niet dat dit nederig werkje de tooversleutel was die voor Vlaanderen de deur moest ontsluiten van een echt tijdperk van wonder. Het Vlaamsche volk, zoo groot eens in het verleden; dat op elk gebied der menschelijke werkzaamheid de gezegende voorlichter was in Europa; dat vroeger dan wie ook de vrijheid zijner burgers deed huldigen in zijne vrije gemeenten; dat eene volmaakte, krachtige en zangerige taal sprak en schreef toen andere, nu gezuiverde, talen nog woest waren en nauwelijks in wording; bij wie andere volkeren om les kwamen voor landbouw, scheepvaart, handel en nijverheid; wiens schilderschool, met de Van Eycks aan de spits, den hoogsten trap van volmaaktheid had bereikt, toen Italië nog gansch eene eeuw op zijnen Rafaël moest wachten; wiens toonzetters, ook voor dat land, de baanbrekers waren op het veld der muziek; dat volk was ingesluimerd en zijn eens zoo stralend verleden lag verdoofd en verroest onder den grauwen en killen mist der vergetelheid. De taal van den vreemdeling was hier tot heerscheresse geworden en met de taal de begrippen van den vreemdeling en zijne zeden. Nog luttel jaren en de sluimering zou tot eenen doodslaap zijn geworden. Conscience zag het gevaar in en zou het te keer gaan. Hij zou - was de taak mogelijk - hij de redder zijn. Ja! was de taak mogelijk? Velen hadden daaraan getwijfeld en van het werk mismoedig afgezien. Aan moed ontbrak het den jongen Wekker niet, noch aan taai geduld; en moed en geduld werden in ruime mate op de proef gesteld. En toch werd de eerste poging met eenen beteren uitslag beloond dan men verwachten mocht. Over Het Wonderjaar werd er gesproken en weldra ook over de gedichten van Theodoor van Rijswijck, die, in zijne zangen den echten volkstoon aanslaande, spoedig den prozadichter in zijne edele taak ter zijde trad. Na eenigen tijd was de ergste vijand, de onverschilligheid der menigte, overwonnen. Maar met den geest der vervreemding zou de strijd heviger zijn en langer van duur. Die was in bezit van de machtigste stellingen, hij was de gebieder in staat, in provincie, in gemeente, bij school en bij rechtbank - en elk wapen was hem goed Een enkel steunpunt bleef er aan Conscience en aan het nog klein, ja, maar strijdvaardig leger jonge schrijvers, dat zich met hem beraden onder den Vlaamschen standaard had geschaard. Edoch dat steunpunt was vast en werd van dag tot dag breeder en steviger: de diepe overtuiging, de vaderlandsliefde van het Vlaamsche volk. | |
[pagina 171]
| |
Tegen eenen zoo machtigen en wel uitgerusten vijand als de geest der vervreemding is, moest de strijd hevig zijn en, zooals wij daareven zegden, gevoerd worden met moed en geduld. Maar waar alles te veroveren viel, werd de geringste zegepraal tot eene aanmoediging, de minste herwinning van het miskende recht tot eene aansporing. Telken dage groeide dan ook het kleine leger aan in getal en gewon het meer vertrouwen op de toekomst. En nu, Mijneheeren, bij dit heuglijk feest, waarop gansch Vlaanderen zijne verrijzenis viert, waarop uit alle gouwen, alle dorpen, alle steden, alle gehuchten zelfs, mannen en strijders bij duizenden zijn toegestroomd, kan ieder bestadigen, hoe een nederig boeksken, Het Wonderjaar, Conscience's eersteling, tot den sleutel is geworden van een tijdperk van wonder. Op wat het Vlaamsche volk was in 1836 dient hier niet verder aangedrongen. Het sliep den zwaren, den dooven slaap der vergetelheid en was den doodslaap nabij. Toen is de Verwekker opgetreden. Het volk hoorde naar zijne stem, ontwaakte, sprak weer zijne oude, duidelijke, mannelijke taal, de taal der echte vrijheid en beschaving; keerde terug tot zijne voorvaderlijke overleveringen en zeden; wierp eenen stevigen dam op tegen vreemde overheersching en geestesjuk, en herwon, met zijne zelfstandigheid, de heerlijkheid der dagen van voorheen. Ook wie vraagt er wat het Vlaamsche volk is in 1886? Is er niet overal opgewektheid en leven? Ziet ieder niet met fieren blik terug op de afgelegde baan, en met volle betrouwen de nog af te werken taak te gemoet? Op wat een gebied der menschelijke dadigheid heeft het nu reeds niet eenen vasten voet gezet en snelt het niet met reuzenstappen vooruit? Heeft het niet zijne eigene letterkunde, heel de wereld door gekend en gehuldigd, verspreid en vertaald? Is onze Conscience - om hier van niemand anders te gewagen - geen wereldburger in het rijk der letteren? Is er ten onzent onder den scheppenden adem van den Vlaamschen geest geene muziekschool ontstaan, welker roem niet is af te loochenen, niet eens te betwisten? Houden onze schilders en beeldhouwers niet manmoedig de voorvaderlijke overleveringen in stand tegen den aanval van vreemde kunstverbastering? Hebben wij niet in staat, in provincie, in gemeente, bij school en bij rechtbank, schier al het vreemde onkruid weggewied dat onzen vruchtbaren volksakker had overwoekerd? Is onze landsmunt ook niet bestempeld met de taal van ons volk? En wat meer is, Mijneheeren, wat ons eene vaste waarborg blijft voor de toekomst, is de volle eensgezindheid welke er heerscht tusschen de Vlaamsche strijders waar het belangen geldt van taal en volk. Hoe diep zij op eenen anderen grond ook mogen verdeeld zijn, slaan zij op dit terrein vast hunne handen ineen en strijden, zonder bijbedoeling of achterdocht, in gedrongen gelederen. Van dit feit is het praalgraf dat wij inhuldigen de jongste, maar niet de minst luidsprekende getuige. Het werd met eendracht ontworpen, bewerkt en tot stand gebracht; het wordt met eendracht overgeleverd aan de stad Antwerpen, die het voor het eendrachtig Vlaamsche volk zal bewaken en bewaren. Het zij mij toegelaten hier te bestadigen dat de eensgezindheid tijdens de lange en soms moeielijke werkzaamheden van uw comiteit, geen enkelen oogenblik zelfs met een woord of een wenk is gestoord geworden. Het had tot waren voorzitter den geest van Conscience, den Wekker, den Vredestichter. En die geest, Mijneheeren, laat het ons herhalen, ligt niet in dit praalgraf besloten. Hij leeft in zijne schriften, hij leeft in zijne gevleugelde en gepantserde woorden, hij leeft in u - zijn schoonst, zijn machtigst, zijn edelst werk - in u zijn wedergeboren volk, in u, het moedig en voortaan onverwinnelijk Vlaamsche leger, met zijne aanvoerders, zijne mannelijke strijders en, vooral, zijne talrijke, dappere, met kennis en wetenschap tot den strijd uitgeruste jongelingschap! Ja, Conscience leeft, de Wekker is niet ingeslapen, en met onze duizende monden roept hij, zooals in 1836: Leve het Vlaamsche volk! De plechtigheid werd gesloten door het uitvoeren van eenen feestzangGa naar voetnoot(1), gedicht door V.A. Dela Montagne, en getoonzet door P. Benoit, waarvan de tekst hier volgt: Er ging door den lande een' sombere maar,
rouw verspreidend te aller zijden:
de Zanger onzer glorietijden,
de Zanger van ons lief en lijden, -
de Vader ligt op de doodenbaar.....
Verlamd is 't hart dat, vol verheven gloed
alleen voor Vlaanderen sloeg; - de zienersoogen
die onze toekomst peilden, vroom en vroed,
ze zijn met eeuw'ge neev'len overtogen, -
verstomd de mond die, tot den laatsten stond,
voor Vlaanderland en voor den volke zong.
En waar die mare binnendrong,
in hut en paleis, in dorp en steè,
- van Limburgs heiden tot de oevers der zee, -
overal bracht zij jammer en wee;
en de bronzen ziele in Belforts en Hallen
trilde.....
***
Dan heeft, met koninklijke pracht
heel 't volk zijn bard ter ruste gebracht;
ter ruste, in Antwerps machtige wallen,
zijn bakermat - hem 't liefst van allen;
ter ruste, aan den heerlijken Scheldestroom,
die ruischend zal wiegen zijn vromen droom;
ter ruste, - begraven, met kinderlijk rouwen,
in de aarde van alle Vlaanderens gouwen.
***
Zoo slaapt hij nu, begraven onder rozen,
de grijze dichter, midden weeldrig loover
en zonneschijn. In groene hagen zingen
de vooglen hem het lied der eeuw'ge vrede.....
Op 't needrig graf bloeit de onverwelkbre lauwer....
En rust geniet, die nimmer ruste kende.
***
En heden, o zanger, o ziener, o vader,
weer staan wij, duizenden, hier vergaard:
wij togen ter vrome pelgrimsvaart
in plechtigen optocht uw grafstede nader;
en 't is uw triomf dien wij huldigen thans, -
voor immer omstraald met onsterflijkheidglans,
zal rusten des zangers heilig gebeente
in 't machtig gesteente
ten dank hem gewijd door zijn Vlaanderen gansch!
En zweeft er uw geest rond onz' juichende scharen,
verneem' hij den kreet aller borsten ontvaren:
o vader, uw woord heeft wondren volbracht.
uw voorbeeld wijst ons de baan;
en zijt ge ons ontvallen, frisch leeft uw gedacht,
het leeft en het bloeit van geslacht tot geslacht,
en voert naar het licht ons door nevel en nacht. -
Oud-Vlaandren zal niet vergaan!
| |
[pagina 172]
| |
Nadat de cantate, die een diepen indruk op de hoorders maakte, uitgevoerd was, ongeveer ten 2 ure, trok geheel de stoet voorbij het graf, waarbij een schier ontelbaar aantal kransen en kronen werden achtergelaten. Deze omgang was treffend: allen, die er aan deel namen, hadden het hoofd ontbloot en statig weerklonken over den uitgestrekten doodenakker de tonen der muziekvereenigingen die zich in den optocht bevonden. Hiermede was de schoone plechtigheid afgeloopen wier aandenken is vereeuwigd door een gedenkpenning die aan de eene zijde het hoofd van Conscience en aan de andere zijde het praalgraf vertoont. Terwijl de inhuldigingsplechtigheid werd verricht, donderde het geschut aan boord van de stoomboot Hendrik Conscience, toebehoorende aan de reederij Van Maenen en Van den Broeck, die voor deze gelegenheid was komen post vatten in de Schelde, op de hoogte van het Kiel. Het liggende beeld van Conscience en de leeuwefiguur, beide in brons, werden gegoten door Karel Steyaert, te Gent. |
|