De Vlaamsche School. Jaargang 32
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Tentoonstelling van oude schilderijen te Brussel.
De alchimist door P. Breughel.
Wij vestigen gaarne de aandacht op deze tentoonstelling, die wij op blz. 115 reeds vermeldden en welke, in het Paleis voor Schoone Kunsten gevestigd, sedert den 1n September geopend is. Samengesteld uit schilderijen van oude meesters, die voor deze gelegenheid door hunne bezitters in bruikleen werden afgestaan, verdient zij over het geheel merkwaardig te worden genoemd, al moge het dan ook waar zijn dat niet al de tentoongestelde schilderijen voor uitmuntende gewrochten of meesterstukken kunnen doorgaan. Van ettelijke stukken is het zelfs te betwijfelen of zij wel het werk zijn van de kunstenaars, onder wier naam zij werden ingezonden. Sommige zijn blijkbaar kopieën van de tafereelen waarvoor zij op de tentoonstelling moeten doorgaan en als welke zij geboekt staan in den catalogus, aan welks samenstelling, zooals men kan nagaan, eene meer dan gewone zorg is besteed. De commissarissen der koninklijke academie van België, wien de bereddering der tentoonstelling was opgedragen, werden van sommige zijden hard gevallen, wegens het aanvaarden van deze of gene van onechtheid verdachte of als niet verdienstelijk genoeg beschouwde schilderij. Wij onderstellen, dat de commissarissen, wien het wel niet aan bevoegdheid zal ontbreken, naar hun beste weten zullen hebben gehandeld. Zij hebben zich wellicht enkele malen vergist; hunne scherpzichtigheid kan hebben gefaald; zij werden misschien in dwaling gebracht door onjuiste opgaven. Het is zeer mogelijk. Maar zou dit ook anders hebben kunnen zijn? Wij gelooven het niet. Uit tentoonstellingen als deze kunnen onechte of twijfelachtige stukken nooit op volstrekte wijze worden geweerd. Een ieder kan dit beseffen. Over het geheel, wij herhalen zulks, is de tentoonstelling metterdaad merkwaardig. Zij bevat 268 stukken. De catalogus (dien wij bij de liefhebbers aanbevelen als een nuttig werk van blijvende waarde) vermeldt als het oudste stuk der tentoonstelling de Verloving der heilige Godeberta, geschilderd door een weinig gekenden meester, die den naam van Petrus Christus droeg, te Baarle, nabij Deinze, werd geboren en in 1444 poorter was van Brugge, in welke stad hij tot den jare 1472 zou hebben geleefd. Het behoeft wel niet te worden gezegd, dat wij met eene meer dan gewone belangstelling waren vervuld ten opzichte van deze meer dan 400 jaar oude schilderij, die wij allereerst, bij onze aankomst in de tentoonstelling, hebben willen opzoeken. Wij slaagden er tamelijk spoedig in haar te vinden en wij verklaren naar waarheid, dat zij onze verwachting heeft overtroffen. Het stuk, op hout geschilderd, 0m98 hoog en 0m85 breed, verkeert in nog zeer goeden staat; het hoort toe aan den heer Albertus van Op- | |
[pagina 166]
| |
penheim, te Keulen. De figuren bereiken 2/3 van de ware grootte. Teekening, samenstelling, uitdrukking en kleur kenmerken zich in hunne eigenaardigheid door veel waarheid en eene opmerkelijke kunstvaardigheid. De H. Eloi, als juwelier voorgesteld, weegt de ringen der verloofden. Op de schilderij wordt het volgende opschrift gelezen: Petr. X pī me facit a° 1449. Het is te bejammeren, dat de catalogus niet het een en ander mededeelt omtrent de lotgevallen van deze voor de Vlaamsche kunstgeschiedenis ongetwijfeld hoogst belangrijke schilderij. Van vaderlandsche schilders uit ongeveer hetzelfde tijdvak, teekenden wij nog aan Een laatste oordeel en de Beproevingen van den rechtvaardige, geschilderd door Hieronymus Van Aken, geboren te 's-Hertogenbosch, omtrent 1460, Christus tusschen de moordenaren en Christus gaande op de baren, geschilderd door H. de Bles, geboren te Bauriques in 1480. De twee eerstgenoemde stukken hooren toe aan ridder Leo de Burbure, te Antwerpen, de twee andere aan den heer C.L. Cardon, te Brussel. Een puikstuk van nagenoeg gelijken ouderdom werd door Z.M. koning Leopold II ingezonden, namelijk Onze-Lieve-Vrouw en het kindje, geschilderd door den beroemden Toskaner monnik Beato Angelico (Angelico de Fiesole), die, in 1387 te Vicchio geboren, in 1455 te Rome stierf. Koning Leopold zond onder andere ook eene meesterlijke schilderij van Rubens in, de Mirakelen van den H. Benedictus, 1m57 hoog en 2m38 breed, een tafereel waarin de kunst van den vorst der Vlaamsche schilders het hoogste toppunt heeft bereikt (zie onzen jaargang 1881, bladz. 205). Ongelukkiglijk heeft de schilderij veel geleden. De tentoonstelling bevat buitendien nog 10 stukken van Rubens, onder andere twee schoone portretten, dit van Pieter Pecquius, kanselier van Brabant, toebehoorende aan den prins Antoon van Arenberg, en dit van des schilders zoon Nicolaas, toebehoorende aan den heer E. Osterrieth, van Antwerpen, eene prachtige Boetvaardige Magdalena, toebehoorende aan den heer Herman Linde, eene Salome die van den beul het hoofd van Joannes aanneemt, toebehoorende aan den heer G. Koninckx, te Antwerpen, enz. De catalogus vermeldt 9 stukken ten name van Jan en Pieter Breughel den ouden en den jongen. Of zij ook alle negen echt zijn? Wij wagen ons niet aan het onderzoeken van die vraag. Zeer schoon is de Alchimist, van Pieter Breughel, door den heer M. Rooses, uit Antwerpen, ingezonden. Wij nemen hier de afbeelding op van dit fraaie stuk, hetwelk, op hout geschilderd, 0m94 breed en 0m66 hoog is. Voor eenige jaren, was de kunstschilder V. Lagye, te Antwerpen, er de bezitter van. In zijne Geschiedenis der Antwerpsche schilderschoolGa naar voetnoot(1) geeft de heer Rooses de volgende beschrijving van deze schilderij, die onder de eigenaardigste der tentoonstelling behoort. ‘Rechts ziet men den man aan zijne leestafel zitten, die met macht van boeken overdekt is. Hij zoekt naar den steen der wijzen, die het waardeloos metaal in goud moet veranderen. Te midden van het tooneel ziet men hem, met de zotskap op het hoofd, het vuur stoken onder de smeltkroezen, waarin de wonderdadige omschepping moet gebeuren, en waarin vooreerst zijn fortuin en zijn levensgeluk als rook zullen vergaan. Nevens hem staat zijne vrouw en toont haren zak, waar de laatste stuivers reeds uit verdwenen zijn. Links ziet men den man zijn werk met inspanning voortzetten tusschen kroezen en fornuizen, pannen en bokalen, met verwilderde haren en verhakkelde kleederen. Boven op den schouwmantel is een plakkaat gehecht, waarop het woord al-ghemist (voor: alchemist) te lezen staat. In het hoogere deel speelt het vierde en het vijfde bedrijf van de treurig eindende comedie: de kinderen zijn in de ledige schapraai gekropen, en aan zijn zustertje dat om brood gevraagd had, antwoordt een der kleinen, die den nutteloos geworden ketel op het hoofd heeft gezet, dat er geen meer te vinden is. In den hoek ziet men door het venster, hoe de waanzinnige goudmaker, met vrouw en kinderen, zijn leven in een armenhuis gaat eindigen.’ Teniers komt 8 maal in den catalogus voor. Een fraai binnenhuisje van David Teniers II werd ingezonden door den heer G. Koninckx, te Antwerpen. Vijf stukken van A. Van Dyck, waaronder drie portretten. Een dezer, voorstellende een kind van den Engelschen koning Karel I, ingezonden door den heer G. Koninckx, voornoemd. Twee Ryckaerts, waarvan een David III, ingezonden door den heer L. Alvin. Het landschap van Martinus Ryckaert, ingezonden door den heer M. Rooses, te Antwerpen, is een zeer verdienstelijk gewrocht. Van den ouden Leuvenaar, Jan Van Rillaer, stond de collegiale St.-Pieterskerk, te Leuven, drie merkwaardige godsdienstige schilderijen in gehavenden toestand in bruikleen af. Van Rembrandt zagen wij een schoon mansportret, Hoogmoed, kinderen die zeepbellen blazen en een H. Petrus in de gevangenis; van den ouden Frans Pourbus, de Bruiloft van Joris Hoefnagel; van Pieter Pourbus, een mansportret; van Paulus Potter, een zeer klein stukje, waarop drie koeien in eene weide, nabij eenen sluitboom, onder de hoede van eenen knaap en een meisje; van Bonaventura Peeters, een alleszins merkwaardig gezicht op de reede te Antwerpen, in 1637; van Adriaan Van Ostade, een Boerendans, toebehoorende aan den heer ridder L. de Burbure, te Antwerpen; van Isaak Van Ostade, Schaatsenrijders, ingezonden door den heer E. Osterrieth, te Antwerpen; van Frans Hals, een allerliefst paneeltje, waarop een knaap en een meisje kaart spelende zijn voorgesteld, toebehoorende aan Z.M. den koning; van Terburg (Gerard Ter Borch), een flink mansportret en eene door den heer G. Koninckx, te Antwerpen, ingezonden zeer groote en meesterlijk geslaagde schilderij, voorstellende het Vertrek naar het leger: een officier die op den stoep van een landhuis afscheid neemt van eene in wit satijn gekleede vrouw, ruiters, krijgstoebereidselen en de schilder zelve met palet en penseelen in de hand. | |
[pagina 167]
| |
Wat hier voorgaat moge volstaan, om hun, die deze belangrijke tentoonstelling nog niet bezochten, daarvan eenen voorsmaak te geven. Wij zetten alle kunstvrienden aan, haar te bezoeken. Zij vormt in haren aard een wezenlijk museum van oude kunst en geeft schilderijen te zien, die men anders niet zoo licht voor oogen krijgen kan. Niemand, dit durven wij te verzekeren, zal haar teleurgesteld of onvoldaan verlaten. |
|