Martinus Josephus Geeraerts 1707 + 1791.
Houtsnede van Ed. Vermorcken.
De bijzonderheden, welke wij hier aanhalen, betreffende den Antwerpschen kunstschilder, wiens portret wij opnemen, zijn ten deele ontleend aan het Jaerboek der vermaerde en kunstrijke Gilde van St.-Lucas, van J.B. Van der Straelen, door P.Th. Moons-Van der Straelen, in 1855, te Antwerpen, bij J. Peeters-Van Genechten uitgegeven.
M.-J. Geeraerts, den 7n April 1707 in de Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen gedoopt, was een zoon van Jan-Baptist, koopman in juweelen, en Anna-Maria Borrekens. Hij ontving zijn eerste onderwijs bij de paters Jezuïeten zijner geboortestad, en verbleef als kostganger (convictor) eenige jaren in hun convict op de St.-Jacobsmarkt. Zijne ouders hadden hem tot den handel bestemd, maar zijn vader, aanleg voor de kunst in hem bespeurende, deed hem op 16-jarigen leeftijd in de leer bij den kunstschilder Abraham Godyn, van wien men onder andere weet, dat hij zich omstreeks 1684-1694 te Praag ophield, en op het slot Troja aldaar eene reeks schilderingen uitvoerde die door Nagler als hoogst verdienstelijk worden geroemd, terwijl men verder nopens Godyn eenige berichten aantreft in Dlabaez' Böhemischen Künstler-Lexicon.
In 1731 werd M.-J. Geeraerts vrijmeester van de St.-Lucasgilde. Zijn lievelingsvak was de grijsschildering, waarin hij metterdaad een meester mocht worden genoemd. Nadat de Lucasgilde, in 1741, door achteruitgang van stoffelijke omstandigheden, het geven harer lessen had moeten staken, stelde Geeraerts zich met nog vijf andere kunstenaars beschikbaar, om kosteloos het leeraarsambt waar te nemen. Tevens gaf hij een beeld ten geschenke, om dienst te doen bij het onderwijs. Het stelt eene boschgodin met klankbekkens voor en wordt nog bewaard in de Antwerpsche academie.
In 1756 werd hij benoemd tot bestuurder van deze inrichting en hij vervulde dezen post tot aan het einde zijn levens, met zooveel iever als schrander beleid. Eerst in Januari 1791, toen de achtbare man, ruim 83 jaren oud geworden, zich door de ziekte zag aangrijpen, welke hem, nauwelijks eene maand daarna, ten grave slepen zou, werd hem een medebestuurder toegevoegd, in den persoon van Jan-Baptist Beguinet, die Geeraerts opvolgde aan het bestuur der academie.
Het Antwerpsch museum bezit van Geeraerts eene uitmuntende schilderij, op doek, 0m75 hoog, 0m94 breed, door hem zelve aan de academie geschonken in 1765. Zij vertoont op zinnebeeldige wijze de Schoone kunsten, die de tweedracht verdrijven. Het door ons medegedeeld portret is gekopieerd naar eene teekening met gekleurd krijt, van B. Beschey, welke in de Antwerpsche academie berust. Voor zooveel wij hebben kunnen nagaan, moet het Geeraerts, gedurende zijne lange kunstenaarsloopbaan, niet aan bestellingen hebben ontbroken De muren der bibliotheek van de St. Pietersabdij, te Gent, werden door hem, boven de boekenkassen, met grijsschilderingen versierd, die prachtig worden genoemd. De abdij te Tongerloo bezit van hem het hoofd van den H.-Norbertus. In het museum van Rijssel zagen wij van Geeraerts twee zeer groote en schoone stukken, Spelende kinderen voorstellende. C. Kramm vermeldt schilderingen van hem in de kerk van het H. Graf, te Kamerijk. Te Weenen bezitten het museum van het Belevedere, een Geeraerts van 1775, en de Lichtenstein-galerij, vier stukken (kindervoorstellingen), waarvan twee het opschrift voeren: M.J. Geeraerts f. Antverpia 1752 en 1753. Des schilders werkplaats bevond zich op de St.-Nicolaasplaats, in de lange-Nieuwstraat, te Antwerpen. Den 22n Augustus 1759 werd hem daar een bezoek gebracht door den landvoogd Karel van Lorreinen, en des prinsen zuster, mev. Anna-Carolina, abdis van Remiremont en van Ste.-Waldetrudis, te Bergen, vergezeld van een luisterlijk gevolg. Geeraerts, die ongehuwd bleef, woonde in de Hochstettersstraat te Antwerpen, met zijne zuster en later met zijne nichten Theresia-Josepha en Anna-Maria De Bie, welke laatsten zijne erfgenamen werden. Hij was, namelijk door het fortuin, hetwelk zijne ouders hem hadden nagelaten, een welgesteld man. Den
16n Februari 1791 verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige. Drie dagen daarna, des avonds, werd hij, onder een grooten toeloop, in de Antwerpsche hoofdkerk begraven.