vensters open en bedienen hunne talrijke klanten in 't zicht van iedereen. Ter oorzake van de hitte, welke er overdag ondragelijk is, komen de welhebbers, en ook zij die als zulks willen doorgaan, eerst des avonds op de straat. Rondom de groote met palmboomen beplante plaza Nueva en de plaza San Francisco, vliegen er onophoudelijk honderden rijtuigen voorbij, terwijl het, vooral op de eerste plaats, krielt van wandelaars, welke er de frissche avondlucht komen inademen. Wanneer dit een paar uren heeft geduurd, gaat elk zijne vrienden of vriendinnen opzoeken, en van dan af zijn de koffiehuizen opgepropt.
Sevilla is eene groote stad; evenwel bedraagt hare bevolking slechts ongeveer 85,000 inwoners. De huizen zijn er over het algemeen niet hoog en vele straten nog al tamelijk breed, ofschoon er ook ontelbare enge, bochtige straatjes worden gevonden, welke een wezenlijken doolhof vormen en waarin wij spoedig verloren liepen. Elk huisje heeft zijn patio of open koer; vele van die patios zijn slechts met een sierlijk bewerkt ijzeren hek aan de straat gesloten, zoodat men er binnenin, voor nieuwsgierige blikken, niet beducht is. In sommige zagen wij eene fontein, te midden, omringd door sieraadplanten, welke daar goed schijnen verzorgd te worden. Ook zijn de miradors er onmisbaar; althans vonden wij maar weinige huisjes, die er niet van voorzien waren.
Wie niet voor zaken moet uitgaan, blijft in den dag binnenshuis. Dat is alles goed en wel! Maar wij, arme toeristen, die van zooverre naar Sevilla gekomen zijn, om een en ander te zien, moeten de vinnige zonnestralen trotseeren, en de stad in alle richtingen doorloopen. Wij bezochten vooreerst het Alcazar, het oude Moorsche paleis, dat, zelfs als men het Alhambra heeft gezien, nog zeer merkwaardig mag heeten, alhoewel het in den loop der tijden, vele veranderingen heeft ondergaan. Hier ook vinden wij schoone zalen en sierlijke koeren, met doorschijnende muren, zoo fijn en kunstig als borduurwerk; doch de herstellingen laten veelal zeer te wenschen.
De patio de las Doncellas, of Juffrouwenkoer, is allerliefst. Rondom loopt eene galerij van vier en twintig bogen, door twee en tachtig marmeren kolommen gedragen; aan elken der vier hoeken staan drie en verder telkens twee kolommen bij elkander. Tot aan het eerste verdiep zijn de muren als het fijnste uitgekapt papier, vol tooverschoone arabesken. Binnenin, onder de galerij, zijn de wanden beneden met hel blinkend gekleurde gleissteentjes bekleed. Al dit schoone verliest oneindig van zijn effect door eene tweede galerij, die geheel en gansch in glas is besloten en welke er hoegenaamd niet bij past.
In de zaal der Afgezanten hangt eene gansche reeks middelmatige portretten der koningen van Spanje, te beginnen van de viie tot de xviie eeuw. Het is eene vierkante zaal, met een omtrent twintig meters hoog allersierlijkste gewelf. De hier aangebrachte herstellingen schenen ons verre van welgelukt; de Moorsche versieringen op de muren zijn deerlijk slecht bijgewerkt, en om den aanblik nog meer te bederven, heeft men hier schreeuwende kleuren gebruikt. Maar er zijn daar een koppel deuren, welke blijkbaar een Moorschen stempel dragen.
Vlak voor de zaal der Afgezanten ligt de patio de las Munecas, of Poppenkoer, aldus genaamd, dewijl talrijke grillige figuurtjes van de muurversiersels deelmaken. Deze overigens zeer schoone, in wit marmer gevloerde koer, is, jammer genoeg! met een onbehagelijk glazen dak overdekt.
Verder bezochten wij er nog de Rustzaal der Moorsche koningen, de zaal van keizer Karel, die van koning Pedro, enz., alle met kostbare marmeren kolommen, overheerlijke gewelven en sierlijk doorschijnende wanden, met figuren en allerlei loofwerk. Spijtig, dat onbehendige herstellers er zooveel aan bedorven hebben!
De bediende, die er ons rondleidde, kon, evenals al de cicerones, zijne rol goed van buiten en poogde ons allerhande praatjes te doen slikken. Alzoo hield hij mordicus staande, dat eene vuile donkere keldering, tot badplaats zou gediend hebben aan de schoone dona Maria de Padilla, de gunstelinge van Pedro den Wreede, welke er voor vijf eeuwen woonde.
Wij doorliepen insgelijks de nog al uitgestrekte hovingen van dit Moorsche paleis, doch vonden er niets buitengewoons, niets dat onze aandacht boeien kon.
Vlak tegenover het Alcazar staat de kathedraal, de grootste en tevens eene der schoonste kerken van Spanje. Zij is minstens tweemaal grooter dan de kathedraal van Antwerpen, en men heeft een halven dag noodig om er alles, doch slechts oppervlakkig, te bekijken. Hare bouwing duurde van 1403 tot 1519, dus meer dan eene eeuw, en nog zegt men dat ze niet gansch is voltooid; alzoo staan er, onder andere, ook eenige heiligenbeelden in gebakken aarde, welke, volgens het plan, in marmer moesten worden gekapt. Maar zelfs zooals zij nu is, laat hare binnenversiering niets te wenschen over. Zij werd ter plaatse opgericht, waar vroeger eene moskee stond, waarvan de minaret gelukkiglijk werd behouden. Die toren, de Giralda geheeten, is een meesterstuk van Arabische bouwkunst. Hij is vierkant en staat bezijden de kerk. In het onderdeel, 61 meters hoog, ziet men nog de eigenaardige Moorsche versiersels en Moorsche vensters op elk der drie verdiepen. In 1568 werd er een nog vijftig meters hooge klokketoren opgebouwd, welke natuurlijk met het onderdeel vloekt. Bovenop staat het verguld bronzen zinnebeeld van het geloof, met het labarum in de eene en den palmtak in de andere hand. Dit beeld is zoo kolossaal, dat men het van zeer verre zien kan. Het dient tevens tot windwijzer.
Wanneer men de kerk binnentreedt, wordt men al aanstonds getroffen door hare verbazende grootte en de ontzaggelijke hoogte der vijf beuken, vooral van den middenbeuk. Ofschoon er in de tachtig vensters zijn, verkeert men er aanhoudend in eene meer dan halve duisternis, zoodat men vele zaken ook slechts ten halve kan onderscheiden. Al die vensters zijn in geschilderd glas; de schoonste en verdienstelijkste ervan zijn door eenen onzer landgenooten vervaardigd, dien wij met den naam van Arnold van Vlaanderen vinden aangeduid.
Hier ook staan het koor en het gestoelte niet achteraan in de kerk, zooals bij ons, maar juist te midden van den middenbeuk. Het hoogaltaar, een twaalftal treden boven den grond verheven, is van onder tot boven met kostbare marmeren beelden versierd, in een zoo groot getal, dat men ze onmogelijk alle afzonderlijk kan beschouwen. Het gestoelte is een meesterwerk van beeldhouwkunst, waarvan men de lieve figuurtjes en het grillige loofwerk van dichtbij kan