van een luchtig patio zijn voorzien, hetwelk gewoonlijk vol sieraadplanten stond. - Wie zou kunnen denken, dat die thans zoo verlatene stad, tijdens de Moorsche heerschappij, tot 500,000 inwoners telde? Thans schat men ze op 35,000, en nog gelooven wij dit laatste getal overdreven, want zoomin des morgens als des avonds zagen wij er veel volk in de straten.
Op eene onzer wandelingen, kwamen wij aan el Triumfo, een niet oneigenaardig marmeren gedenkteeken, waarboven, als patroon der stad, het beeld van den aartsengel Rafaël prijkt. Van daar bezochten wij de Romeinsche brug, die over de Guadalquivir ligt. Eene schoone oude poort, van sierlijken bouwtrant, die er heenleidt, is merkelijk vervallen; de steenen brokkelen er af. En zeggen dat er niets voor haar herstel wordt gedaan!
Het Alcazar, dat men voor het paleis der Moorsche vorsten wil doen doorgaan, is onbetwistbaar van veel lateren tijd, en dient thans tot gevangenis. Maar is het gebouw onbeduidend, de er aanpalende hovingen zijn des te schooner, des te frisscher, des te aangenamer, en telkens wij er heengingen, konden wij slechts met moeite er ons van losrukken. De lucht is er gebalsemd door den verkwikkenden reuk, dien er allerlei bloemen verspreiden; het oog rust met welgevallen op de reusachtige rozenstruiken, op de prachtige, rijk beladene oranjeboomen en op nog velerhande soorten van sierlijke planten, die u met hunne bladerrijke takken tegen de al te vinnige stralen der zon beschutten. Uit eene fontein borrelt het water zonder ophouden in breede vijvers, waarin talrijke visschen zich verlustigen; en daar beneden, aan uwe voeten, naast de wegels, ruischt en ritselt het voort, in kleine gemetselde goten, kunstmatig door den hof heengeleid; overal brengt het frischheid en lescht het de dorstige planten. Ja, zoo moet er het aardsche paradijs ongeveer hebben uitgezien! Nooit zullen wij de al te snel verdwenen uren vergeten, die wij er hebben doorgebracht.
Op den voor ons vertrek bepaalden dag bezochten wij nogmaals de moskee en den lusthof van het Alcazar. Juist op den middag, stapten wij in den trein, die ons naar Malaga voeren zou, waar wij de gevolgen van de laatste aardbeving wilden gaan zien en, met eigen oogen, beschouwen wat al vernieling er was door veroorzaakt.
Spanje is bij uitstek het land der tunnels of bergdoorboringen. Sedert onze komst over de grenzen, had de stoom ons reeds door ettelijke bergen heengevoerd; maar nu reden wij, op korten afstand, door veertien tunnels, te zamen ongeveer 6500 meters lang. Het was schrikkelijk warm en in elke statie waar de trein stilhield, kwamen jonge meisjes met groote waterkruiken, luidkeels roepend: Agua fresca! agua fresca! Of er water werd gedronken! De Spanjaarden mogen door en door verhit zijn; voor een cuarto, dat is omtrent een halven stuiver, bekomen zij een groot halfliters-glas ijskoud water, hetwelk zij, in éénen teug, door hun keelgat gieten. Het is dus niet te verwonderen, dat de cholera vrij spel heeft in dit land!
Hoe dichter men in de nabijheid van Malaga komt, des te grootscher wordt de plantengroei; men wordt gewaar, dat de Afrikaansche kust niet verre verwijderd is. De palmboomen zijn niet zeldzaam; reusachtige aloës en cactussen steken langsheen de baan hunne puntige bladeren vooruit; de olijfboomen, waaronder gansche kudden geiten hun voedsel zoeken, staan talrijker op de berghellingen, en de oranjeboomen laten hunne gouden vruchten in den warmen zonnegloed rijpen.
Wij kwamen rond 6 ure in den namiddag te Malaga aan, en een tramwagen, die juist aan de spoorwegstatie stond te wachten, voerde ons tot midden in de stad op de Alameda, eene lange met twee rijen boomen beplante laan, waar wij onzen intrek namen in de Fonda Alameda, een zeer groot en duur hotel, dat er van buiten veel voornamer uitzag, dan het wezenlijk was.
Is Cordova aan eene uitgestorven stad gelijk, des te meer leven en beweging heerschen er te Malaga, vooral in de nabijheid der zeehaven, waar talrijke schepen op anker liggen. De stad bezit verscheidene schoone straten; doch verreweg de meesten zijn eng, bochtig en zeer slecht gekasseid. Wij wandelden er ongestoord doorheen; maar het gebeurde wel eens, dat wij onverwachts op een pleintje terecht kwamen, geenen uitweg vonden en op onze stappen moesten terugkeeren.
De grootste verwoesting, door de laatste aardbeving er aangericht, zagen wij in de Calle nueva en in de Calle de Granada, waar verscheidene huisjes waren ingestort; ook vonden wij een kleinen schouwburg in puin, en in sommige straatjes waren de voorgevels tegenover elkander geschoord. Men verzekerde ons in het hotel, dat slechts de ‘oude barakken’ waren ingevallen. Er werd vlijtig aan de heropbouwing gewerkt, zoo vlijtig zelfs, dat het werk ook des Zondags werd voortgezet.
De kathedrale is eene groote moderne kerk, met een eigenaardig, doch sierlijk hoofdaltaar en schoon gestoelte. Gedurende de groote mis, welke wij er bijwoonden, werd het evangelie van op een der twee predikstoelen, bezijden het koor, voorgezongen. Het was Zondag, maar niettemin was er zeer weinig volk in den dienst aanwezig.
De schoonste wandeling van de stad is de Alameda; maar van weerszijden heeft men kleine beelden op kleine voetstukken geplaatst, waarlijk al te klein voor zulke lange, breede laan; aan den kant der haven staat eene sierlijke marmeren fontein. De huizen, welke deze wandeling bezoomen, zijn groot en hoog, maar tot vervelens eenvormig.
Rondom de stad zijn de berghellingen als het ware onder de wijngaardranken begraven, want het is vandaar dat de Malagawijn ons wordt toegezonden, waarvan een lekker glaasje zeker niet te versmaden is.
J. Staes.