Wereldtentoonstelling voor schoone kunsten.
Engelsche afdeeling.
De heer E.A. Grattan, consul-generaal te Antwerpen, was de commissaris dezer afdeelingGa naar voetnoot(1). Er waren 55 schilderijen, 35 teekeningen, waterverfschilderingen enz., 8 beeldhouwwerken en 18 gravuren, te zamen 116 stukken.
In de eerste plaats noemen wij hier de prachtige schilderij van L. Alma Tadema, zooals men weet, een geboren Nederlander (zie over dezen meester, onzen jaargang 1884, blz. 36), Het wijnoogstfeest in het oude Rome, eene gekende schilderij, eigendom van den heer E. Gambart. Mevrouw Alma Tadema vergastte ons met een keurig stuk: Het tafelgebed, ons in herinnering brengend, dat men in Engeland steeds getrouw blijft aan de christene gewoonten.
E. Armitage, Twintig jaren na den oorlog, eene belangwekkende voorstelling, ontleend aan een vers uit de Landgedichten van Virgilius, als volgt door den grooten Joost van den Vondel vertaald:
Genaken, dat hierna de landman, kloek en wakker,
In die gewesten, op den omgeploegden akker,
Zal schichten vinden, ruw gegeten van den roest,
En op den hollen helm, daar 't bouwland ligt verwoest,
Het eg zal stooten, zich verwondren, onder 't slaven,
Om 't grof gebeente, hier uit grafsteên opgegraven.
Dit stuk, alsook Een Vrijdag aan de zoetwaterbronnen te Scutari, in klein Azië, draagt eenen zeer eigenaardigen kunststempel.
A.C. Gow toonde ons op treffende wijze: Prins Maurits na den slag van Nieupoort in 1600. De prins van Oranje is met zijn gevolg aan eene tafel gezeten en beschouwt met blijkbaar genoegen eene rijk versierde vlag met het schild van Spanje, waaronder te lezen staat: Fama nostra implet orbem. De geschiedkundige voorstelling is vooral in de uitvoering der bijhoorigheden wel gelukt en de kleur van het geheel doet aan een Vlaamsch penseel denken.
Sir F. Leighton, schilder-beeldhouwer, buitengewoon lid der Antwerpsche academie van schoone kunsten, stelde ten toon: Phryne te Eleusis en eene Idylle (eigendom van den heer Watney), twee uitmuntende stijlvolle schilderijen, maar al te zeer conventioneel onder het opzicht van de kleur, die meer naar de Italiaansche dan naar de Engelsche school overhelt. Het tweede stuk staat achter glas. Van denzelfden meester was er eene uitmuntende teekening, in muurschildering uitgevoerd in het South-Kensington-museum, voorstellende de Nijverheid: jonge Florentijnen beschouwen hunne degens, hunne lijfwapens en sporen, terwijl alles getuigt van werkzaamheid en schoone meisjes banieren, schouderbanden en gordelriemen borduren.
De dood van Siward, bijgenaamd de Sterke, graaf van Northumberland, in 1045, eene goed geschilderde voorstelling, door Val.-C. Prinsep.
W.O. Orchardson, De degenkoningin, geschilderd in den trant van Hogarth, Wilkie enz., dagteekent van 1877 en is wereldbekend gemaakt door de gravuur. Een kopje thee, is zeer geestig getoetst, behoort aan den heer M. Keiller.
G.A. Storey leverde een goed gepenseelde Salome, de dochter van Herodias.
Als genre- of zedentafereelen hebben wij de volgende te vermelden: Terugkomst uit de school, van W.E.F. Britten, voorstellende een meisje en een jongen die vreugdevol huiswaarts keeren. Van juffrouw E.S. Brock (Munchen), Godvruchtige overweging. J.V. Carrington, De schildwacht, een bij maskers en poppenkleederen wacht houdende hond. F.E. Cox, De terugkomst, echt Engelsch, eene oude dame voorstellende die in eene boot stapt om een dorp aan den overkant der rivier te bereiken. L. Desanges toonde ons een geoefend penseel in Beatrix en in het stuk getiteld Besluiteloos. R. Lehmann, Des middags, Goudgele haren en Dolce far niente. J. Sant, Een patriark. P.R. Morris gaf een strand te zien, met jonge meisjes in 't wit gekleed die uit de kerk komen. Na de eerste communie in Normandië is de titel van dit fraaie stuk, in de opene lucht geschilderd; land en luchtstreek verraden waar het onderwerp gekozen is. H. Schmalz, Voor altoos, een jongen en een meisje die het jawoord wisselen. Van denzelfden meester zagen wij eene wijsgeerige voorstelling, getiteld: Stof zijl gij en tot stof zult gij wederkeeren. S.J. Salomon, De kleine zieke en Ruth en Naonni. E.A. Waterlow, Des herders terugkomst. Wij hebben slechts een stilleven ontmoet: van mevrouw Heucken-Halpin (Brussel). Tusschen de fraaie landschappen noemen wij die van: A.G. Bell, Vogels in de sneeuw en Gouden stralen die heerlijk op een landschap wederkaatsen; T. Cooper (Sidney), een Gezicht uit het graafschap Kent. J. Griffiths (Bombay), De Boeddhistenspelonken van Ajanta; mej. Leigh (Antwerpen), als wij ons niet bedriegen
eene schilderes uit liefhebberij, twee lieve stukken.
Zeestukken. De kust, van E. Hayes, waarheidsvol teruggegeven. Het wrak, van R. Montgomery (Antwerpen), zeer wel gelukt; Draaikolk, van H. Moore, veel te blauw; Easton Broad (Suffolk) of zicht van South Harting, van D.J. Aumonier. Verder zagen wij van H.R. Robertson, De garnalenvangst op de kusten van Sussex en Het vertrek van het gezin; van G.A. Scappa (Brussel), De duinen te Heyst aan zee en De molen; J Windass (York), De oever der zee.
Portretten. H. Herkomer, in Beieren geboren, die zijne kunstopleiding in Engeland genoot, schijnt toch als een Duitscher te denken. Het afbeeldsel zijns vaders herinnert A. Dürer; hij vertoont ons als 't ware een apostel met al de werktuigen van een houten beeldsnijder; dat van den Weener kapelmeester Hans Richter is des te eenvoudiger, maar wel gelukt; een landschap van denzelfden meester is ook zeer fraai. De portretten van J. Pettie (kolonel Lewis Jones en A. Watt) zijn zeer goed geschilderd. Ook die, welke ingezonden werden door G.F. Watts en J. Windass.
Stads- en binnengezichtrn die als welgelukt mogen genoemd worden zijn die van C. Brown (Newcastle), O.-L.-Vrouwekerk te Antwerpen en van E. Crowe, De St.-Maclouschool te Rouaan. De St.-Marcuskerk te Venetië van mejuffrouw Clara