De hoed.
‘Geen kleedingstuk is bij alle volkeren der wereld, en van de hoogste oudheid af, zoo algemeen als de hoed.’ Met dien volzin begon de heer L.M., een man van het vak, naar wij vermeenen, zijn lezenswaardig opstel over den hoed, aan de Vlaamsche School (1885, blz. 181) medegedeeld. Neem den hoed in zijne allerbreedste beteekenis van hoofddeksel, in welken vorm ook het zich vertoone, dan nog is er onzes dunkens heel wat af te dingen van de overtreffende algemeenheid, door den opsteller er aan toegekend.
Zelfs op onze dagen treft men niet zelden, vooral op den buiten, jongens aan, die beleefdheidshalve, gelijk de meester het hun leerde, willende groeten, het hoofddeksel, door moeder natuur gegeven, dat is den haarbos met drie vingeren aangrijpen en alzoo de les van den meester in toepassing stellen, in afwachting dat de eerste communie of de milde hand van peet hun eene pet verschaffe. Vooral had de schrijver ongelijk zich op de hoogste oudheid te beroepen. Het mangelt hem niet aan geschiedkundige kennissen, maar hij vergat ongetwijfeld bij het schrijven zijns artikels die te rade te gaan.
Bij de Grieken toch en de Romeinen was voorzeker het gebruik van den hoed niet alleen niet algemeen, maar zelfs enkel een voorrecht van het kleiner getal. De slaven gingen er met geschoren en blooten hoofde, en alleen den vrijen of vrijgemaakten was het toegelaten den hoed te dragen. Als slaven in vrijheid worden gesteld, dan heet het bij de Latijnsche schrijvers, dat zij tot den hoed worden geroepen (Servi ad pileum vocati). Oudtijds zijn de hoed en de vrijheid twee woorden van gelijke beteekenis: Totis pilea sarcinis redemi: Met al wat ik bezat, heb ik den hoed (de vrijheid) gekocht, zingt een dichter; en een ander: Haec mera libertas, haec pilea donant: Dat alleen geeft de vrijheid, dat geeft de hoed. De hoed werd dan ook het zinnebeeld der vrijheid. Op tal van Romeinsche penningen ziet men den hoed of de muts, met of zonder borstbeeld, en daarbij het woord Libertas. De vrijheidsmuts, door de Fransche republiek tot zinnebeeld gebruikt, is slechts eene herinnering aan den ouden vrijheidshoed der Romeinen. Wie wil, kan over dit zinnebeeldig teeken meer te lezen vinden bij Heylen: Historische verhandeling over de slavernij. Als men nu in aandacht neemt dat onder het Romeinsch beheer de slaven schier ontelbaar waren - de andere volkeren daargelaten - dan zal men erkennen, dat de hoed op verre na niet kan roemen op algemeen gebruik.
W.