De Vlaamsche School. Jaargang 32
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMevrouw David-Van Peene 1829 + 1885,Den 29n Augustus 1885 overleed te Aalter bij Gent, op 56-jarigen ouderdom, de befaamde Vlaamsche dichteres, mevrouw David, geboren Mathilda Van Peene. Zij was den 15n Januari 1829 geboren te Koewacht, provincie Zeeland, en dus van Noord-Nederlandsche afkomst. In 1853 trad zij in den echt met den heer L.F. David, onderwijzer en tevens een niet onverdienstelijk Vlaamsch dichter. Sedert haar huwelijk bewoonde zij de gemeente Aalter, alwaar haar echtgenoot eene kostschool hield en tevens gemeenteonderwijzer was. In 1870 gaf zij, onder den titel: Mirtebladen, een bundel gedichten uit. Dit boek, waarin een 50-tal stukken voorkomen, werd, zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland, met veel bijval onthaald. Hare gezangen munten niet uit door hooge vlucht, stoute of gezochte wendingen: eenvoud, hartelijkheid, gevoel, eene tint van ware, gemoedelijke poëzij zijn de gaven die hare gedichten kenmerken; wat haar hart gevoelde gaf zij, op bevallige, natuurlijke wijze, in hare zangen terug. In talrijke Noord-Nederlandsche en in meest al de Vlaamsche tijdschriften leverde zij dichterlijke bijdragen, welke immer met genoegen gelezen werden. De onverbiddelijke dood verraste haar, toen zij de laatste hand legde aan een gansch nieuwen bundel gedichten. Gevoelende dat hare uren geteld waren, droeg zij, eenige dagen voor haar afsterven, aan een harer oudste en verkleefdste vrienden de taak op, de uitgave dier gedichten te verzorgen. Met eerbied voor de nagedachtenis der dierbare doode, kwijt hij zich van die vereerende taak, in het volle vertrouwen, in de vaste overtuiging, dat de laatste geestesvruchten der verdienstelijke dichteres op waardige wijze in de beide Nederlanden zullen onthaald worden, door allen die gevoel hebben voor wat schoon, edel en goed is. Met een uitgebreid gedicht, de Schutsgeest der vrouw, slechts weinige dagen vòòr haar dood voltooid, en dat terecht als de zwanenzang der betreurde dichteres mag gelden, heeft zij waardig hare dichterlijke loopbaan besloten. Moge heur aandenken door het Vlaamsche volk in eere gehouden, en aldus de wensch verwezenlijkt worden die zij, om zoo te zeggen stervend, in de volgende verzen uitdrukte: Vaartwel! geliefde kindren, trouwe vrienden,
Gij allen, die mij dierbaar waart, vaartwel!
Het floers des doods benevelt reeds mijne oogen,
Ik voel het, 't uur des afscheids nadert snel,
Ik vraag van u geen prachtig grafgesteente,
Geen lauwerkrans die ijdlen roem vermeldt.
Doch 'k smeek u, wil mijn laatsten wensch verhooren,
De laatste bede 't brekend hart ontweld:
Vergeet mij niet! voor de Almacht neergebogen,
Bidt, bidt, geliefden, lang en veel voor mij,
Vraagt dat de Heer, op wien ik steeds vertrouwde,
Mijn hoop bekroon: mijn' ziel genadig zij.Ga naar voetnoot(1)
De begrafenis der dierbare afgestorvene greep, onder een grooten toeloop van volk, plaats te Aalter, Woensdag, 3 September 1885. Bij haar graf werd, tot een laatst vaarwel, de volgende hulde aan de verdienstelijke dichteres gebracht: Dertig jaren trouwe vriendschap
zeg ik vaarwel bij dit graf.
Zoo gaan ze allen langzaam henen,
't enge pad des levens af,
tot de beurt aan ons zal komen,
licht eerlang, dat wij misschien,
in een ander, beter leven,
de beminden wederzien
die ons hier te vroeg verlieten;
want het zij toch niet gezegd,
dat hier alles zou gedaan zijn
als het lijk is neergelegd
in die kleine, donkre groeve,
waar rond wij te treuren staan;
want wat ware toch het leven,
zoo hier alles moest vergaan
wat de Schepper van dat leven,
in de volheid Zijner gunst,
Soms in 't menschlijk harte neerlegt:
liefdeschatten, vuur der kunst,
heilge vriendschap, kennisgaven,
Denkvermogen, poëzij....
dat zou alles enkel stof zijn?
Weg, dat logenbeeld van mij!
Ja, vereerde kunstvriendinne,
schoon geen mensch het mag bestaan
in dat land, aan de overzijde
van het graf, een blik te slaan,
toch bewaar ik de overtuiging,
die mij troost en sterkte geeft,
dat alleen uw stof hier neerdaalt,
maar uw geest ons nog omzweeft;
dat gij waakt op uwe kindren,
op uw vrienden hou en trouw,
op uw volk, uw heilig Vlaandren,
Dichteresse, Moeder, Vrouw!
in die drie vereerde namen
leeft gij voor ons allen voort,
als een ster die zacht en troostend
in den nacht van Vlaandren gloort.
Sluimer rustig hier, Mathilda,
in den u geliefden grond,
waar gij hebt bemind, gebeden,
waar uw hart die liedren vond
die met u niet zullen sterven....
Neem mijn innig vaarwel aan!
'k Draag uw beeltnis in mijn harte
op mijn verdre levensbaan,
waar ik weer een kunstvriendinne,
goed en edel, minder tel....
Hoe mij 't hart bloedt bij dit scheiden
weet geen mensch, maar voel ik wel.
Karel Bogaerd.
Laeken. |
|