De Vlaamsche School. Jaargang 31
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLieven Bauwens 1769 + 1822.In onzen vorigen jaargang, blz. 164, hebben wij gemeld, dat er plan bestond om in de stad Gent een standbeeld voor den beroemden Lieven Bauwens op te richten. Dank aan de pogingen van eene kleine schaar ievervolle mannen is aan dit ontwerp uitvoering kunnen gegeven wordenGa naar voetnoot(1). Het standbeeld werd gemaakt naar het model van nu wijlen P. De Vigne-Quyo. Te dezer gelegenheid heeft de wakkere Vlaamsche advocaat mr. Odilon Périer een belangrijk boek over den stichter van de Vlaamsche katoennijverheid laten verschijnen bij den heer Ad. Hoste, uitgever, in de Veldstraat, nr 49, te Gent. Den heer Périer stonden bij zijnen arbeid uitmuntende bescheiden ten dienst. Allereerst zij vermeld, dat de heer Odilon Périer eigenlijk in familiebetrekking tot Lieven Bauwens staat. Bernard-Paul de Pauw, de broeder van 's heeren Périers moederlijken grootvader, was de echtgenoot der eigene zuster van Lieven Bauwens. Hierbij voegt zich de omstandigheid, dat Frans-Augustinus de Pauw, de echtgenoot der moederlijke grootmoeder van den heer Périer, Lieven Bauwens vergezelde op de tochten, die hij naar Engeland ondernam, eerst om zich in zijns vaders ambacht als huidvetter en leerlooier te bekwamen en vervolgens om achter het geheim van de spinwerktuigen te komen. De heer Périer heeft een voortreffelijk gebruik gemaakt van de bronnen van inlichting, die hij zoo ruimschoots voor de hand had. In een kort bestek, heeft hij eene lange en inderdaad veelomvattende reeks zakelijke en betrouwbare berichten over Lieven Bauwens tot een aangenaam lezend geheel te zamen gebracht en dusdoende een levensverhaal ontworpen, waarin wij het beeld van den Gentschen nijverheidsman op echt aanschouwelijke wijze geschetst vinden. | |
[pagina 113]
| |
Het fraai gedrukte boek is buitendien versierd met de twee hier opgenomen portretten van Lieven Bauwens en Frans-Augustinus de Pauw. Wij zwaaien den heer Odilon Périer verdienden lof toe, voor zijn welgeslaagden arbeid. Lof en dank. Onzen lezers raden wij aan, het boek van den heer Périer te koopen. Wij zijn er van verzekerd, dat het van 't begin tot het einde hunne belangstelling zal gaande maken. Om een voorsmaak te geven
Frans-Augustinus De Pauw.
van den inhoud, ontleenen wij daaraan wat hier volgt. Lieven-Jan Bauwens werd den 14n Juni 1769 te Gent geboren, uit Joris-Jan Bauwens en Joanna Theresia Van Peteghem, wier echt met niet minder dan 8 dochters en 5 zonen was gezegend. Vader Bauwens stond aan het hoofd van eene uitgebreide leertouwerij; maar de Vlaamsche leertouwers hadden toen een zwaren strijd te voeren tegen de Engelsche, die, beter toegerust dan de Vlamingen, er naar streefden om hen zelfs van de Vlaamsche markten te verdringen. Vader Bauwens en zijne zonen namen voor, den 17 jaren oud geworden Lieven naar Engeland te zenden, om te trachten, daar op de hoogte der Engelsche leerlooierij te geraken. De jongeling ging scheep. Na de voornaamste leerlooierijen te hebben bezocht van Warwickshire, van Staffordshire en van verscheidene andere graafschappen, waar men arbeidde volgens de laatste uitvindingen op 't gebied der scheikunde, liet Lieven Bauwens zich als eenvoudig werkman opnemen in de huidvetterijen en leertouwerijen van Underschell en Cox. Weldra had hij in het vak zooveel kennis en ondervinding opgedaan, dat hij naar Gent terugkwam en er eene huidvetterij op de Engelsche wijze stichtte, die wellicht de schoonste en volledigste was van geheel Europa. Hare voortbrengselen vonden zelfs op de Engelsche markt een ruimen aftrek. Na zijns vaders dood, deed Lieven Bauwens de huidvetterij en leertouwerij aan zijne jongere broeders over, om zich geheel te kunnen wijden aan de verwezenlijking van een denkbeeld, hetwelk hem gedurende zijn verblijf in Engeland opgekomen was, namelijk de overplanting van de katoenspinnerij met behulp van mechanieken, op den Vlaamschen grond. In het jaar 1797 begaf Lieven Bauwens zich weer naar Engeland. Ditmaal was hij vergezeld van zijnen vriend en bloedverwant Frans-Augustinus de Pauw, die toen pas 24 jaar oud was en in meer dan eene omstandigheid, blijken had gegeven van een scherp vernuft. Zijn eerste verblijf in Engeland, hetwelk 3 jaren had geduurd, had hem volkomen vertrouwd gemaakt met de Engelsche taal die hij zoo goed en vloeiend sprak als een geboren Engelschman. Hij liet zich als werkman aannemen in eene der voornaamste fabrieken van Manchester en studeerde er ieverig de inrichting en het samenstel van de werktuigen. Allengs knoopte hij verbindingen aan met werklieden, die hem plannen en teekeningen wisten te verschaffen, zoodat hij zich na verloop van tijd in staat gesteld zag, om, in Engeland zelve, zekere werktuigen te laten maken. ‘Doch thans (zoo luidt het in 't belangwekkend verhaal van den heer Odilon Périer) thans zou het laatste en misschien het gevaarlijkste gedeelte aanvangen der koene onderneming van Lieven Bauwens: het overbrengen naar het vasteland van de met zooveel zweet en goud betaalde voorwerpen. Men ondernam eindelijk de afreis. Frans de Pauw werd vooruit gezonden naar Londen, met de plannen. Eenigen van de te Manchester aangeworven werklieden vertrokken, onder de hoede van James Kenyon, en zij kwamen gelukkig de douanelijn over en, kort daarop, te Hamburg aan, met een gedeelte der werktuigen, zorgvuldig verborgen in balen van allerlei aard. De andere wevers, benevens een aantal mechanische toestellen, werden ingescheept naar Londen, onder de leiding van een tweeden meesterknecht dien Lieven Bauwens met goud had overladen en in welken hij al zijn vertrouwen stelde. Bauwens reisde dezen achterna met het overige materieel, niet zonder vrees, ditmaal, juist omdat het beslissend oogenblik nakend was. En die vrees was niet ongegrond, want wanneer hij | |
[pagina 114]
| |
te Londen aankwam, werd hij al dadelijk gewaar dat er zich een onweder boven zijn hoofd samenpakte: het zou weldra losbarsten. Inderdaad, toen de meesterknecht was aangekomen te Gravesend, eene kleine havenstad aan den mond der Teems, verried men hetzij uit angst, hetzij uit winstbebejag, de “belangen” van Bauwens, - en de mechanische toestellen werden door de politie aangeslagen en bijna al de werklieden aangehouden. Bauwens, die ze naar Gravesend had gevolgd, kon zich maar met de meeste moeite uit de voeten maken; hij kwam naar Londen terug, verwittigde de Pauw van het gebeurde, verborg de aldaar nog berustende werktuigen in verschillende magazijnen en nam dadelijk zijne schikkingen om aan de politie te ontsnappen en het vasteland te bereiken. Frans de Pauw die zijnen intrek had genomen bij den heer Thompson, Cheapside, werd bespied, bewaakt, ja de woning waar hij zich ophield werd heel en al afgezocht, doch men ontdekte er niets dat verdacht voorkwam. Waar dan bevonden zich de plannen door Lieven Bauwens te Manchester met zooveel moeite, ten prijze van zooveel goud verkregen? Waren ze vernietigd? Goddank, neen! In Thompson's huis woonde eene negerin en deze, met de verknochtheid, de blinde trouw die het negerras dikwijls kenmerkt, verborg de dicht ineengewrongen kostelijke stukken onder aan in de stoelen, tusschen de biezen. Ze waren gered en de Pauw met hen! Frans de Pauw kon dan ook, eenige weken nadien, van daar weg; hij kwam zonder verderen hinderpaal te Gent aan; doch, ten gevolge van al de doorstane vermoeinissen en aandoeningen was zijne gezondheid diep geknakt. Middelerwijl was Lieven Bauwens, na allerlei gevaren getrotseerd en een deel van zijn fortuin verspeeld te hebben, er in gelukt zijne Engelsche wevers te Hamburg te vervoegen. Hij zelf verhaalt hoe hij werd aangeklaagd bij den Engelschen gezant lord Crawford. - “Deze, schrijft hij, gaf kennis van het gebeurde aan zijne regeering en wendde, doch nutteloos, alle mogelijke stappen aan om mij en mijne werklieden aan te houden; wij konden hem gelukkig in allerijl ontvluchten.” Dit was 't begin van 1798.’ Tot welken bloei, Lieven Bauwens, in zijn vaderland teruggekeerd, de werktuigmatige spinnerij wist op te voeren, moet men, met al de daarbij behoorende omstandigheden, in het werk van den heer Odilon Périer zelve nagaan. Wij sporen onzen lezers nogmaals aan, om dit maar niet te verwaarloozen, verzekerd als wij zijn, dat zij ons daarvoor dank zullen weten, als voor een goeden wenk. Volledigheidshalve zullen wij uit het werk van den heer Odilon Périer hier nog de volgende regels aanhalen betreffende den jongen man, die Lieven Bauwens bij zijne vermetele ondernemingen in Engeland getrouw ter zijde stond. In 1804 trouwde Frans de Pauw met Maria-Anna-Isabella-Josepha Eeman, dochter van Jacques Eeman, griffier van het markiezaat van Lede, enz., en van vrouwe Maria-Anna de Seille. Doch de ziekte, waarvan hij de kiem in Engeland had opgedaan, ondermijnde hem langzaam. Op aanraden der familie ging hij naar buiten wonen en hij vestigde zich te Lede. Weldra werd hij tot de waardigheid van meier benoemd, maar hij stierf reeds den 18n November 1807, twee dochters nalatende, waarvan de eene, Paulina-Francisca-Augustina trouwde met den heer Frederik Périer, secretaris der stad DendermondeGa naar voetnoot(1), en de andere, Maria-Bernardina, met den heer Leo van Lare, consul in Belgischen staatsdienst. |
|