| |
| |
| |
Stadsplakkaat.
Teekening van F. Van Kuyck, drukkerij der gebroeders Ratinckx.
Zaterdag, den 2den Mei, ten 2 ½ ure, werd de Antwerpsche wereldtentoonstelling plechtstatig geopend in het bijwezen van HH. MM. den koning en de koningin, Z.K.H. prins Boudewijn, HH. KK. HH. den graaf en de gravin van Vlaanderen, de ministers, de leden van de wetgevende kamers, den gouverneur der provincie Antwerpen, den burgemeester,
| |
| |
schepenen en leden van den gemeenteraad van Antwerpen, gezanten en consuls van vreemde mogendheden, den aartsbisschop van Mechelen en andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders, hooge staatsambtenaren, opperofficieren van het leger en de burgerwacht, voorname vreemdelingen en een uitgelezen publiek, waarvan de kleine helft uit prachtig gekleede dames bestond.
Toen de vorstelijke personen, in de groote feestzaal, die prachtig met bloemen en planten was versierd, onder een rood fluweelen troon, met gouden sterren bezoomd, hadden plaats genomen, werd door 1300 stemmen, onder de leiding van Peter Benoit, een welluidend welkomstkoor aangeheven, voor titel voerende: Domine salvum fac, en waarvan de uitvoering allerbest afliep.
Aan den heer Victor Lijnen, voorzitter van het uitvoerend comiteit, was de taak beschoren, de plechtigheid in te leiden met eene redevoering, die wij eene plaats inruimen, omdat zij een niet onbelangrijk geschiedkundig overzicht geeft van wat er werd gedaan om de groote onderneming tot stand te brengen en daarbij op zeer aanschouwelijke wijze de tentoonstelling zelve schetst. De rede van den heer Lijnen, die met veel aandacht werd aanhoord, luidde als volgt:
‘Bij het openen dezer tentoonstelling, tot welke wij, nauwelijks 15 maanden geleden, namens de stad Antwerpen, al de volkeren der wereld uitnoodigden, is het de plicht van het uitvoerend comiteit, den koning zijne gevoelens van innige dankbaarheid te betuigen.
De wereldtentoonstelling van Antwerpen, vandaag met zooveel glans ingehuldigd, was uiterst nederig in haren oorsprong. Het ontwerp, aangebracht door bijzondere onderneming, vond in geheel Antwerpen een gunstig onthaal.
Terwijl de laatste hand wordt gelegd aan de herbouwing onzer kaaien en de voltrekking onzer haveninrichtingen, kwam het ons gepast voor, den vreemdeling uit te noodigen, zich te komen overtuigen van de deugdelijkheid onzer haven en hare belangrijkheid voor den wereldhandel.
Om dit doel te bereiken was de weg duidelijk afgebakend. Er moest een van die groote internationale wedstrijden worden uitgeschreven, waarin, als in eene bewonderenswaardige begripsverbinding, de scheppende kracht van wetenschap en arbeid uitschitteren zou.
De onderneming was groot en zwarigheden van allen aard stonden hare uitvoering in den weg.
Kampend met de moeielijkheden van het begin en met de vrees die rondom ons oprees, wendden wij ons vertrouwend tot den verlichten vorst, wiens zorg zich over alles uitstrekt wat kan bijdragen tot de ontwikkeling van handel en nijverheid.
Uwe majesteit, sire, gewaardigde zich, hare hooge en machtige bescherming aan ons pas begonnen werk te verleenen. Door die ondersteuning gesterkt, hebber; wij ons onversaagd aan de onderneming gewijd.
Nu wij uwe majesteiten en uwe koninglijke hoogheden, hier omgeven zien van de vertegenwoordigers van zooveel verschillende landen, van de ministers en de leden onzer wetgeving, de groote staatslichamen, de mannen van beteekenis in nijverheid, handel, wetenschap en kunst, en van die volksmenigte, welke uit alle deelen van het land en den vreemde is opgekomen, gevoelen wij onze dankbaarheid voor uwe majesteit nog grooter worden. Het land, sire, zal met ons de getuigenis afleggen, dat, dank aan de medewerking die uw majesteit ons heeft gelieven te verleenen, onze oproeping begrepen en gunstig onthaald werd.
Wij betuigen dezelfde gevoelens van eerbiedige erkentelijkheid aan Z.K.H. den graaf van Vlaanderen, die zich gewaardigde het voorzitterschap van het Belgisch comiteit aan te nemen en die ons voortdurend door bewijzen van de levendigste belangstelling aanmoedigde.
De regeering des konings heeft ook niet geaarzeld ons in onze pogingen bij te staan. Plechtig brengen wij hulde aan de beleidvolle en krachtige bescherming, die zij ons heeft verleend.
De eerste stap was de inrichting van het Belgisch comiteit, samengesteld uit voortreffelijke mannen, die ons de medewerking der nijveraars en kooplieden des lands hebben verworven.
De welwillendheid der buitenlandsche regeeringen danken wij voor een goed deel aan de benoeming tot algemeen commissaris van een man, die aller genegenheid bezit en België reeds op verschillende tentoonstellingen heeft vertegenwoordigd.
Dat het ons toegelaten zij, insgelijks onze dankbaarheid te betuigen aan het gemeentebestuur onzer stad en aan den burgemeester, die van eerst af aan zich het eere-voorzitterschap van ons comiteit heeft laten welgevallen en alle pogingen voor het welslagen van ons werk heeft ondersteund.
De Belgische en de buitenlandsche drukpers verdient mede onzen warmsten dank; zij heeft heinde en ver de oproeping verspreid, die wij tot alle volkeren richtten; zij stelde tevens het door ons beoogde verheven doel in het licht.
Aan die toewijding, welke hare bezieling vond in de schoone kenspreuk: “Eendracht maakt macht” zijn wij het welslagen verschuldigd, waarop wij in deze plechtigheid mogen wijzen.
De overdekte ruimte, 70,000 vierkante meters groot, welke wij aanvankelijk als voldoende hadden berekend, bleek dit weldra niet te zijn. De gebouwen zijn moeten uitgebreid worden over eene oppervlakte van 100,000 vierkante meters. Dit cijfer bewijst meer dan genoegzaam hoe belangrijk de tentoonstelling is, die staat geopend te worden.
Tusschen de groote volkeren heeft Frankrijk het eerst de uitnoodiging van ons land beantwoord door eene bijtreding, die de onmiddellijke en algemeene goedkeuring der openbare overheden erlangde. Het Fransche volk zelve gaf ons een nieuw bewijs van zijne aloude en duurzame vriendschap, door ons een aanzienlijk getal zijner voortbrengselen te zenden, die in de nijverheidshallen en in de galerij der werktuigen meer dan 20,000 vierkante meters beslaan, zijnde een vijfde gedeelte van de overdekte ruimte. Frankrijk heeft, door een wonderschoon paviljoen, in de hovingen opgericht, ons een waar en schilderachtig afbeeldsel van den bouwtrant en den rijkdom zijner talrijke koloniën voor oogen gesteld.
De andere groote volkeren van Europa hebben aan België niet minder schitterende bewijzen van vriendschap gegeven.
Van de tentoonstellingscommissie in Engeland maken deel uit de lords mayors der voornaamste steden, wetenschappelijke beroemdheden, uitstekende leden van het parlement, hoofdambtenaars, groote kooplieden en fabrikanten.
In Duitschland hebben gewestelijke comiteiten zich bij de eerste oproeping gevormd te Berlijn, Keulen, Mentz, Mannheim; onze consuls, de bestuurders der nijverheid en zelfs gewone inzenders schenen als het ware onderling te wedieveren in toewijding en onbekrompenheid. Die vereenigde of persoonlijke pogingen werden edelmoedig en krachtig gesteund door een bijzonder comiteit, welks afgevaardigde zich inderdaad onvermoeibaar heeft getoond. Dank zij al die mede- | |
| |
werking, al dien goeden wil, bezet Duitschland hier eene plaats, dezer groote natie waardig.
Oostenrijk, welks faam op het gebied van kunst en nijverheid voortdurend grooter wordt, heeft niet minder ieverig gearbeid om zijnen roem in ons midden gestand te doen. De innige band, die er bestaat tusschen de twee regeerende families, heeft veel bijgedragen om de Oostenrijksche tentoonstelling te doen gelukken. Z.M. keizer Frans-Joseph, Z.K.K.H. aartshertog Rudolf schonken haar hunne hooge bescherming en Z.K.H. aartshertog Karel-Lodewijk aanvaardde het eere-voorzitterschap van de te Weenen ingerichte commissie.
Italië, dat ook met rappen voet den weg des vooruitgangs betreedt, deed voor ons eene keus tusschen zijne merkwaardigste voortbrengselen.
Rusland heeft zich niet bepaald bij eene toetreding van overheidswege; maar liet zich vertegenwoordigen door het grootste gedeelte van de voortbrengselen zijner in toenemenden bloei verkeerende nijverheid.
Laat ons tusschen de staten van Europa, die ons hunne kostbare medewerking verleenden, in de eerste plaats Nederland vermelden; wij tellen dààr vrienden, broeders, die wij hoogachting en innige genegenheid toedragen. Wij heeten hen welkom, even als onze broeders uit het groothertogdom Luxemburg.
Spanje, Portugal met hunne koloniën, Zweden en Noorwegen, Denemarken, Zwitserland, Turkije, Servië, Rumenië, Griekenland en het vorstendom Monaco hebben insgelijks onze oproeping beantwoord.
Gansch Europa heeft in 1885 te Antwerpen willen zijn.
En niet alleen Europa betoont zich voor België zoo welwillend; gelijke bejegening viel ons in Amerika ten deel en dit wel van wege de Vereenigde-Staten, Canada, Brazilië, de Argentijnsche Republiek, de republieken Uruguay, Paraguya, San-Salvador en Haïti.
Het uiterste Oosten, Azië, zendt ons weefsels, juweelen, smaltwerken, kramerijen en tooverachtige voortbrengselen uit Indië, China en Japan.
Afrika zelve is niet alleen vertegenwoordigd door Egypte, Tunis en Algerië, maar ook door Liberia, den eersten vrijen Negierstaat.
En als om deze toenadering van volkeren nog beteekenisvoller te maken, toont ons de heer Ferdinand de Lesseps zijne werken, ondernomen met het doel om de onderlinge betrekkingen te vergemakkelijken: het kanaal van Suez en het kanaal van Panama.
Tot al de volkeren, groote en kleine, tot allen die ons met hunne medewerking vereeren, zeggen wij uit den grond des harten: hebt dank!
Weest welkom, op den gastvrijen Belgischen grond, in onze aloude stad Antwerpen. Mogen allen, die hebben bijgedragen tot deze indrukwekkende ontvouwing van wat het vernuft en de vlijt van den mensch vermogen, voor hunne inspanning en toewijding worden geloond!
Mogen de volkeren, broederlijk vereenigd, eens de verbodswetten afschaffende, vreedzaam samenwerken om de algemeene welvaart te bevorderen.
Mogen de voortbrengers in de oude en nieuwe wereld, bazen en werklieden, door dezelfde belangen geleid, elkaar zonder wangunst gaan beschouwen als leden van dezelfde samenleving.
Het zij mij vergund tot dergelijke blijde verwachtingen op te wekken, van aan den oever der Schelde, van uit deze groote havenstad, die voor alle volken openstaat.
Zij mogen, trouwens, niet ijdel worden genoemd. De conferentie van Berlijn heeft dit overtuigend bewezen. Immers, sire, berust de groote onderneming waarmede uwer majesteits naam onafscheidbaar zal verbonden blijven, op hetzelfde vreedzame denkbeeld: vrijheid en eendracht! Handelsvrijheid voor allen, en toepassing der regels van het recht en de wetten der rechtvaardigheid op de onderlinge betrekkingen der volkeren.
Sire, mevrouw, koninklijke hoogheden,
Aan uwe majesteiten verzoekende, de inhuldiging der wereldtentoonstelling van Antwerpen te willen voorzitten, kunnen wij niet beter onze gevoelens vertolken dan door het aanheffen van den kreet, die in de harten van alle Belgen besloten ligt, en met ons door alle vrienden van den vrede en den vooruitgang, tot welke natie zij ook behooren, zal worden herhaald: Leve de koning! Leve de koningin! Leve de koninklijke familie!’
De koning en de koninklijke familie hebben deze redevoering staande aangehoord. De spreker werd door Z.M. in hartelijke bewoordingen dank gezegd.
Nu kwam de heer Peter Benoit aan het woord, in dezen zin, dat, onder zijne leiding, de door hem getoonzette feestzang van Jan Van Beers ten gehoore werd gebracht door niet minder dan 1500 uitvoerders. De uitvoering was hoogst verdienstelijk. De muziek van den heer Benoit heeft een zeer diepen indruk gemaakt en werd algemeen op de meest vleiende wijze beoordeeld, niet het minst door HH. MM. en de verdere leden der vorstelijke familie, die herhaalde keeren het sein gaven voor de warme toejuichingen die den bekwamen meester zoo ruimschoots als welverdiend ten deele vielen. De toonzetter en de dichter werden ten verzoeke van Z.M. aan de koninklijke familie voorgesteld. Het fraai gedicht van den heer Van Beers luidt als volgt:
O Land van Maas en Schelde!
O bloem en vruchthof, lustwarand,
Die, bij Europa's westerstrand,
Eens prachtvol aan de zee ontwelde:
Hoe wreed, helaas! hebt gij geboet
Voor al die pracht, in naamloos lijden,
Toen dwinglandij, van alle zijden
Opdagend, u, met ijzeren voet
Vertrapte en smachtte in stroomen bloed!
En hier, waar 't hoogtijdslied der vrijheid
Thans galmt in volle zieleblijheid,
Hier zag het volk eens uit den grond,
Het vreeslijk dwang- en moordslot rijzen,
Dat eeuw aan eeuw rouw en afgrijzen,
Wijd zou doen spoken in het rond!
Waar zijn ze thans, die sombre wallen?
Waar, 't levensmachtend krijgsgeweld,
Dat Antwerps harte hield bekneld?
Waar zijn ze thans? - Gevallen!
Door vrijheids hand geveld!
Eeuwen vernieling en dood verkondde,
Woelt en krioelt nu te allen stonde
Vlijtig gewriemel en levensgegons!
| |
| |
Tintlend van zonnigen vredeglans,
Al de volken der aarde thans,
Met vroolijk vlaggengewiegel,
In hun veiligen waterspiegel!
Bij feestgeschal en klokgebom,
Uit Oost en West, van Zuid en Noord,
Om op den wijden, nieuwen boord
De schatten saam te hoopen
Sluit open de reuzenhallen,
Die Antwerps zorg aan kunst en vlijt,
Op d'oever harer Schelde wijdt,
Dat 's waerelds volken er allen
Toestroomen van wijd en zijd!
Weer is 't hier strijd! Maar geen strijd van vernieling,
Die de aarde met puin en lijken dekt!
't Is de strijd, die leven, bezieling,
Die broederliefde bij welvaart wekt!
Zegen den Geest, die de stoffe verovert,
De eindlooze ruimte doorpeil en trotseert,
't Woeden van stormen en baren beheert,
Wat op of onder de aarde verkeert.
In schatten van weelde hertoovert!
Zegen den Geest, die almachtig beveelt:
‘Water en vuur, mij zult gij slaven!
Zon, word mijn maler en teeken mijn beeld!
Vuur, dat mijn hand aan den hemel ontsteelt,
Leer, als een knecht, op mijn wenken te draven,
Wees mij de zon, die mijn nachten doorgloort,
Van 't een naar 't ander waereldoord!’
Zegen den Geest, die de idealen,
In 't eeuwig en eindeloos Zijn geteeld,
Omkleed met Schoonheids schitterstralen,
Doet uit de hemelen nederdalen,
Aadmen en leven in 't logge beeld!
't Heilig werk dat over de aard,
Als Gods zonneschijn en regen,
Overvloed en weelde baart!
't Late kunstvlijt, handel bloeien,
Burgerdeugd en eendracht groeien,
Op der vaadren vrijen grond!
't Brenge 't rijk van recht en rede,
Broedermin en eeuwigen vrede
Voor het gansche waereldrond!
Voor de omwandeling van de vorstelijke personen in de tentoonstellingszalen begon, werd nog eene redevoering uitgesproken, door den heer ridder de Moreau, minister van landbouw, nijverheid en openbare werken, waarna Z.M. de wereldtentoonstelling geopend verklaarde.
|
|