De Vlaamsche School. Jaargang 31(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De hen. uit een twintigtal zedeleerende kinderdichtjes. Kadiet, kadiet,.......... Zoo dreunt het in het hoenderhok; Het haantje kraait, de hen is blijde, En kondigt kaaklend t' allen zijde En rechts en links dat zij een ei In 't mollig nestje nederlei. Haar is 't een moederlijk genoegen, Er iedren dag een bij te voegen, Gij telt er tien en meer weldra, [pagina 75] [p. 75] En nu aan 't broeden; vroeg en spa, Het donzig lijfje nederstrekkend, Verspreidt zij warmte, leven wekkend, Terwijl zij wakend de oogjes slaat Op al wat bij het nestje gaat. Komt nu Cuculus ondertusschen, Om zijnen lust op roof te blusschen, Of Milvus, buitend langs de baan, Dan is al gauw alarm geslaan Bij 't angstig heen- en wederloopen. De vijand naakt, die leeft van stroopen En hunkert meest op hoendrenbuit. De klok strekt hare wieken uit, Om, met het klapprend vleuglenslagen, Den roover van het nest te jagen. Zoo zorgt, zoo waakt zij dag en nacht Totdat de ontkieming is volbracht. Met moedertrots ziet zij nu weder Op 't hupplend volkje, dat zoo teeder liefderijk wordt opgevoed, Voor roof beschermd, voor ramp behoed. Handelt als de hen, o kinderen! Wil u iemand ooit verhinderen Op de baan der leerzaamheid, Die naar ware kennis leidt, Zorgt dien booze weg te jagen; Zoo plukt gij in later dagen, Als gij groot geworden zijt, Blijde vruchten uwer vlijt. Karel Delmotte. Gent Vorige Volgende