De Vlaamsche School. Jaargang 31
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBuitenlandsche bouwkundige onderzoekingsreis voor het nieuw museum van Antwerpen.
| |
[pagina 42]
| |
‘De zalen van de eerste verdieping zijn verdeeld door planken schutsels, welke niet tot aan de zoldering reiken en ook slechts een deel van de breedte der zaal beslagen. Deze schutsels zijn versierd met beschotten en kroonlijsten. Niet alleen, zegt, Schinkel, begunstigt een goed en regelmatig licht, dat de zijvensters verschaffen, de schilderijen welke aan de schutsels zijn opgehangen, maar dit stelsel levert nog andere voordeelen op. Men is, ten eerste, niet, zooals in de meeste museums, verblind door de menigte van kunstgewrochten, welke zich, bij den eersten blik, aan den toeschouwer vertoonen; deze laatste, gedurende den tijd van zijn bezoek, in tegenwoordigheid van een beperkt getal schilderijen geplaatst, zal minder afgetrokken en minder gestoord worden in zijn onderzoek of zijne bewondering; beschouwing en overweging zijn gemakkelijker in eene beperkte ruimte, dan in groote hallen, waar men gedurig gestoord wordt. Schinkel beschouwt dit stelsel als eene verbetering in de wijze van tentoonstelling. ‘De aard van eene tentoongestelde schilderij, zegt hij, mag dien der naburige niet schaden, en de rangschikking der voortbrengselen van verschillende tijdvakken, van verschillige scholen, van verschillige strekkingen, zal eene geschiedenis der kunst uitmaken in een klaarderen, meer uitleggevenden, leerzameren vorm, en bij den eersten oogopslag zal men de tijdstippen van vooruitgang of verval kunnen onderkennen. Bovendien is het vastmaken der schilderijen tegen houten schutsels, oneindig beter voor hare bewaring dan tegen muren; en ten slotte, geeft deze wijze van tentoonstellen eene oneindig grootere uitgestrektheid van voetrijen. Desnoods zou men nog schilderijen tegenover de vensters aan de muren kunnen plaatsen, doch deze zouden minder goed verlicht zijn en men zou ze op beweegbare ijzeren tafeltjes moeten plaatsen. Dit monument, werd in 1824 aangelegd en in 1830 ingehuldigd. Ernst Förster, in zijn werk getiteld: Denkmale Deutscher Baukunst, Bildnerei und Malerei, spreekt met den grootsten lof over de inrichtingen van het museum van Berlijn. Op de bemerkingen van Schinkel laten wij er eene andere volgen, welke bij ons is opgekomen en ons de meest doorslaande van alle redens schijnt, om de noodwendigheid van eene in kabinetten verdeelde zaal in een museum te wettigen: het is vooreerst zeker, dat kleine, zeer kleine stukjes, zooals de Vlaamsche en Hollandsche scholen er zooveel hebben voortgebracht, verloren staan in groote hallen, welke wij ten volle aannemen voor het tentoonstellen der groote tafereelen, zooals die van Rubens en van zekere meesters der Italiaansche school. Niet enkel zijn de groote doeken voor kleine schilderijen verpletterend, maar men moet er ook rekening van houden dat deze laatsten niet geschilderd zijn geweest om in zulke ruime plaatsen te worden gehangen, maar wel integendeel dat ze vervaardigd waren voor zijwaarts verlichte vertrekken. De groote zalen voor schilderijen zijn 9m60 breed en zoo hoog als breed. Zooals te Weenen, is de breedte van het dakraam gelijk aan de helft der breedte van de zaal. Zooals te Weenen en te Frankfort zijn de verwarmingsbuizen verborgen in rustbanken, in het midden der zalen geplaatst. Wat de versiering der zalen voor schilderijen aangaat, merken wij op, dat de omlijstingen der dakramen in oud goud geschilderd zijn, de fries en kroonlijst in donker groen, doch de versiersels hiervan zijn de eene eene nabootsing van oud elpenbeen, de andere zijn zwart. Het rond loofwerk onder de fries en gansch het beschot zijn zwart. In al de zalen zijn koperen leuningen op 0m70 van de schilderijen aangebracht; deze leuningen, van 0m03 middellijn, rusten, 0m95 boven den vloer, op kleine zuiltjes, insgelijks in koper, van 0m03 middellijn en op 1m70 afstand van elkander geplaatst; dwarstangen verbinden deze leuningen aan het beschot en versterken haar. In de kleine zalen is de afstand tusschen den muur en de leuning slechts 0m40. De schilderijen worden gehangen aan ijzeren latten, in den wand vastgemaakt, welke latten, 0m0035 breed en 0m005 dik, bij tusschenruimten van tien centimeters, gaten hebben, waarin de schilderijen wordt vastgehaakt. Eene zaal (die der Italiaansche school) heeft donkergroen wanden met kleine versiersels in vuil geel; de fraaiste zalen zijn die waar de beschotten ahornkleurig, het lijstwerk zwart geschilderd en de muren met granaatkleurig fluweel behangen zijn. Al de deurgaten zijn voorzien van prachtige olijf- en granaat-kleurige trijpen gordijnen, waardoor het geheele van zulk een zaal een zeer rijk uitzicht bekomt. Berlijn, dat eene der merkwaardigste verzamelingen van oude beeldhouwwerken bezit, heeft deze grootendeels geplaatst in een afzonderlijk museum, dat met het oude museum, waarover wij zooeven spraken, in verbinding staat. Het nieuwe museum is het werk van Stüler, een der beste leerlingen van den grooten Schinkel; in navolging van het oude, is het nieuwe museum insgelijks in den Griekschen stijl opgevat. Het grootste gedeelte van het gebouw bestaat uit onbrandbare stoffen. De vloering der twee onderste verdiepingen is in Venetiaansch mozaïek en die van de eerste verdieping in eikenhout. De muren zijn bezet met mortel, samengesteld uit kalk en marmergruis (marmorino). De zuilen der benedenzalen zijn van witten steen, bekleed met eene laag gips, het marmer nabootsende; die der eerste verdieping, van Fransch, Italiaansch en Boheemsch marmer. De treden der trap en de leuningen zijn van grijs marmer uit Gross-Künzendorfer. De verwarming geschiedt met heet water. Een der bijzonderste gedeelten van dit prachtig museum is ontegensprekelijk de Egyptische zaal, waarvan de bouwtrant, zoowel als de sieraadschildering, eene meesterhand verraadt. Deze zaal, welke den vorm heeft van een uitgestrekt atrium, met glas overdekt, is gebouwd om daarin de verschillige Egyptische oudheden ten toon te stellen: in het midden staat een altaar; langs de wanden, staan reusachtige beelden van | |
[pagina 43]
| |
koningen van Egypte. Aan deze plaats is eene andere zaal toegevoegd, waar men, in glazen kasten, de belangwekkende geschriften (papyrussen), in Egypte verzameld, ten toon stelt. De bouwtrant dezer zaal is aan dien van Beni-Hassan ontleend. De muurschilderingen dezer lokalen zijn getrouwe nabootsingen van die der Egyptische oudheid, en werden zorgvuldig opgenomen en uitgevoerd onder het toezicht van professor Lepsius. Een ander deel van het Egyptisch museum, dat men de historische zaal noemt, bevat beelden van goden, priesters, enz., graf- en gedenkmonumenten, verder glazen kasten met hoofden van mummiën, benevens mummiën van gewijde dieren. Wij spreken vooral over deze zaal, om te drukken op hare prachtige muurschilderingen, welke, in haar geheel, de geschiedenis van Egypte voorstellen. Naast de Egyptische zaal, heeft men een Grieksch atrium gebouwd. In dit laatste vindt men een aantal afgietsels (in pleister en brons) van beroemde beeldhouwwerken uit Griekenland. Buiten deze Grieksche plaats, zijn er, op de eerste verdieping van het museum, verscheidene zalen, welke voor de tentoonstelling van Grieksche beelden dienen. Deze verschillige vertrekken zijn met onberispelijken smaak versierd: gansch de kleurschildering is, natuurlijk, ‘Grieksch;’ vooral trof ons het vernuftig gedacht, voor de muurversiering, gezichten van de streken, waar de tentoongestelde beelden gevonden werden, te gebruiken. Evenals men in de galerij voor schilderijen gedaan heeft, zijn in het museum, waarmede wij ons thans bezig houden, de beeldhouwwerken gerangschikt volgens de plaats, waarvan zij afkomstig zijn, het tijdvak waartoe zij behooren, en voor elke klasse of afdeeling ziet men het land of de puinen, waar de voorwerpen ontdekt werden, afgebeeld: voorzeker een bij uitstek leerzaam stelsel, hetwelk de tentoongestelde gewrochten nog belangwekkender maakt. Deze muurschilderingen, gewrochten van Biermann, Graeb, Pape, Schmidt en Schirmer, vertoonen eerst de Acropolis van Athene, dan het oude Syracusa, het gewijde bosch van Olympia, enz.; voorts bijzondere gezichten van het gedenkteeken voor Lysicrates, te Athene, den tempel van Jupiter te Olympia, den tempel van Jupiter te AEgina, den tempel van Apollo te Phigalia, het altaar van Jupiter Lykaios in Arcadia, enz. Om het beeldhouwwerk beter te doen uitkomen aan de gedeelten van den wand onder deze muurschildering, heeft men de muren in ouderwetsch rood geschilderd, en, in navolging van hetgeen in Pompeji gedaan werd, heeft men gansch deze kleurenschildering zorgvuldig gepolijst; om eene volkomene eenheid in den toon te bekomen, werd de verf met was toebereid. De zolderingen, meestal gewelfvormig, zijn versierd met kleine velums, in lichtgele kleur geschilderd, wat eene zeer schoone werking maakt, door de harmonie met het verguldsel van het ijzerwerk van het gebouw. De eerste verdieping, of verhoogd benedegendeelte van het muséum, bevat ook zalen voor de Romeinsche beeldhouwkunst (deze zijn versierd met eene reeks muurschilderingen in wasverf, welke gezichten uit het oude Rome voorstellen); eene zaal voor het middeneeuwsch beeldhouwwerk, waarin afgietsels van beelden en sieraden uit verschillige kerken van het Noorden van Europa te zien zijn, alsmede een afbeeldsel van het ruiterstandbeeld van Coleone te Venetië, met het prachtig voetstuk erin begrepen, een gedenkteeken dat aanzien wordt als een der schoonste meesterstukken der kunstherbloeiing; ten slotte, verschillige kleine zalen voor de tentoonstelling van nieuwere beeldhouwwerken. Buiten de twee atriums, waarvan wij gewaagden, bevat dit museum gelijkvloers nog: 1. eene zaal voor oudheden uit het Noorden; wapens, allerhande gerief, juweelen, enz.; de zaal heeft muurschilderingen, die aan onze oude legenden, onze godenleer van het Noorden herinneren; 2. vier groote zalen maken het museum van volkenbeschrijving uit (in hare soort is dit eene der belangrijkste verzamelingen welke men kent); 3. de groote trap, welke zich in het midden van het gebouw bevindt en niet minder dan 38 meters lang en bijna 16 meters breed is. Muurschilderingen van Kaulbach, groote geschiedkundige feiten herinnerende, versieren deze grootsche trapzaal. De benedenwanden der trapzaal zijn van geelachtig marmorino en de zuilen van Pavonazetto uit Carrara, zijnde dit marmer met witten (vleeschkleurigen) grond en donkerpurperen aderen, van zeer schoon uitzicht. De zoldering vertoont bloot haar sterken bouw van ijzeren balken, bronskleurig geschilderd en onderling in kleine vakken afgedeeld. Op de hoogte van de eerste verdieping heeft men het zicht van die prachtige trap, die gansch in grijsachtig marmer gebouwd is en waarvan de leuningen, in gegoten ijzer, verguld zijn. De twee leuningen van deze trap komen onder eene soort van galerij uit, gevormd door vier draagbeelden, een architraaf ondersteunend, waarvan de uitvoering voltrokken werd volgens afgietsels van de beelden en in den bouwtrant van den zuilengang des tempels van Pandrose, een der drie naast elkander staande tempels welke het Erechtheum der Acropolis van Athene uitmaakten. Stüler heeft eraan gehouden, in de samenstelling van zijn werk, het hoofdgedeelte van het Pandrosium te lasschen, dat voor het meesterstuk der Grieksche bouwkunst wordt gehouden: niet enkel zijn bouwtrant, maar ook het beeldhouwwerk is allerschoonst; men weet overigens, dat de draagbeelden van het Pandrosium op den eersten rang schitteren, onder de roemrijkste werken der oude beeldhouwkunst. De deur, beneden den zuilengang, welke de groote trap van het Berlijnsch museum bekroont, en de zuilen der trapzaal zijn insgelijks uitgevoerd naar het model van de groote voordeur en de zuilen van het Erechtheum; met de grootste zorg heeft men daartoe opnemingen laten doen en afgietsels doen maken. De zoldering van de trapzaal (zoowel het bouwsel als het beeldhouwwerk en de schildering) is uitgevoerd geworden volgens de teekening, door Schinkel gemaakt voor de zolde- | |
[pagina 44]
| |
ring der groote zaal in zijn ontwerp van koninklijk paleis der Acropolis van Athene; met in zijn gebouw een deel van het beroemdste werk van Schinkel te brengen, heeft Stüler, zegt men, de nagedachtenis en de begaafdheden van den grooten kunstenaar, die zijn meester was, willen vereeren. Wat daarvan ook zijn moge, deze navolgingen van bouw- en beeldhouwkundige deelen, aan de monumenten der oudheid ontleend, zijn allerbelangwekkendst voor hen die zich met de studie der bouwkunst ophouden, en Stülers denkbeeld, om, in den bouw zelve van zijn museum, geschiedkundige bestanddeelen te gebruiken, geeft aan zekere gedeelten van het monument eene groote kunst- en oudheidkundige waarde. Het schrijnwerk is grootendeels van noteboomen- en voor een klein gedeelte van palissanderhout. Tegenover deze twee museums staat de National Gallerie; in de fries leest men het opschrift: Der Deutschen Kunst. Dit museum is aan de hedendaagsche kunst gewijd en onder de talrijke werken, welke het bevat, hadden wij het genoegen er eenige aan te treffen van onze Antwerpsche school, die daar waardig hunnen rang hielden. Hendrik Leys, met twee tafereelen: Albrecht Dürer, het portret van Erasmus schilderende (1857), en nog een ander doek (De preek) dat den titel draagt van Holl. Gottesdienst im 17n Jahrhunderte; van Nic. De Keyser een stuk, De dood van Maria van Medicis,Ga naar voetnoot(2) van Aloysius Hunin, De opening van het testamentGa naar voetnoot(3). Dit monument, in den zuiversten en onberispelijksten klassieken stijl opgevat, maakt een diepen indruk. De bouwkundige Stüler, die ook daarvan de bouwmeester is, heeft het op een reusachtig voetstuk geplaatst, zoodat men de groote en statige lijnen van den bouw hoog afgeteekend ziet. Onbetwistbaar is dit een der schoonste gebouwen van Duitschland. De achterzijde van den zuilengang is gekleurd in ouderwetsch rood, met eene hooge fries, gevormd uit loofwerk, waarvan groen en rood de hoofdtonen zijn en welke zich op een gouden grond afteekenen. Iets boven manslengte, ziet men, ook op de achterzijde van dien zuilengang, een in steenkleur getint half verheven beeldwerk. Een tuin met studeervertrekken en versierd met fonteinen die een mozaïekvloer hebben, ligt voor dit grootsch gebouw; het geheel wordt omsloten door galerijen met Dorische zuilen, die het monument nagenoeg verbinden aan de twee voornoemde museums. Het voorportaal heeft kolommen van geaderd zwart marmer: zij zijn uit drie stukken en, eigenaardig genoeg, de voegen zijn bestopt door loofwerk met vergulde paarlen. De ronde gedeelten der voetstukken, alsmede de kapiteelen, zijn verguld.Ga naar voetnoot(1) Zoo het buitenste van het monument onze bewondering wekte, wij vonden, integendeel, dat de verdeeling van het binnengedeelte tot meer dan eene opmerking aanleiding gaf. Men ziet, dat de bouwmeester zich vooral heeft toegelegd op het namaken van een Romeinschen tempel, in zijne getrouwste en onberispelijkste vormen, en dat hij dit ten nadeele van het nuttige gedaan heeft. Van binnen gelijkt het gebouw veel meer op eene kerk, in wier ommegang men een zeker getal kapellen heeft ingericht, dan aan een museum van schoone kunsten. Gelijkvloers ontvangen al de zalen voor schilderijen het licht langs zijvensters; groote en kleine stukken zijn op dezelfde wijze verlicht. Op de verdieping, zijn zekere zalen langs boven verlicht, onder andere de groote middenzaal, welke zeer hoog is: de opstand der zaal bereikt meer dan 1 1/2 maal hare breedte. In al de tentoonstellingszalen heeft men koperen leuningen, ter beschutting der schilderijen geplaatst; overal is de vloering in hout; in het voorportaal ligt een schoone vloer van baksteen. (Wordt voortgezet.) |
|