Toonkundig feest te Leuven.
Zondag 3 November ll. had te Leuven de eerste uitvoering plaats van een nieuw toonwerk, voor solo's, koor en orkest, van den heer Em. Mathieu, bestuurder der Leuvensche muziekschool. De solo's werden voorgedragen door de dames Cornelis-Servais (sopraan) en A. de Saint-Moulin (alt); de heeren L. Vanleeuw (tenor) en S. Byrom, uit Verviers (bas). Het koor bestond uit leerlingen der muziekschool en de leden van den Cercle choral des dames, alsmede van verschillige gezelschappen voor mannenkoor. Uitgevoerd werd Freyhir, poème lyrique et symphonique. De heer Mathieu is zelf de dichter van den tekst, uitmuntend door gedachte en vorm. Ziehier den inhoud:
Freyhir is een aloud boschachtig deel der Ardennen, voormaals rijk aan beuken en berken. En niet alleen dit, maar ook nationaal-historische herinneringen (der gevechten tusschen de Treviren en Belgen met de Romeinen) waren aan dat aloude woud verbonden. Hoeveel redenen om het te ontzien!
De winzucht dacht anders daarover. Het woud werd omgehouwen en daarmede de nationale herinneringen. Men plantte er le morne sapin; en sedert dien tijd houden de pieds noueux der reusachtige boomen het regenwater niet meer tegen, wat vernielend en verdelgend van de hoogten stroomt.
En nu, gij volk:
‘Maudis cette inepte cognée
Et ton âpre désir de gain,’
een recitatief voor altstem, wat door mej. de Saint-Moulin bijzonder wel werd voorgedragen.
Wij hebben hier, gelijk men ziet, een frisschen tekst, zonder valsch gevoel en liefdedroomerij, vòòr ons, en eene goede les bovendien.
Het publiek toont dikwijls maar al te zeer, zich om den tekst niet te bekommeren, wanneer de muziek aangenaam op het gehoor werkt. Men behoeft zich ditmaal niet te schamen woord voor woord te verstaan. Wij juichen deze richting van harte toe, al wordt het woord ‘Nature’ ook met kapitale letter geschreven en aan haar-alleen het planten der bosschen toegeschreven.
De geest der muziek is dezelfde als die van Le Hoyoux. Evenwel is de orkestratie wat rijker. Vooral heeft de componist nabootsende muziek aangewend, bijvoorbeeld waar het omhouwen der bosschen wordt beschreven. Het onderscheid met Le Hoyoux bestaat vervolgens wel daarin, dat Freyhir meer verscheidenheid, Le Hoyoux eene grootere eenheid vertoont.
De klimming der effecten is in 't algemeen wel in 't oog gehouden. Toch sprak het tweede gedeelte (het strijdkoor, de zegezang en het koor à la capella) ons het meeste toe. Daarnevens bemerkten wij in het derde deel het welgeschreven soloquartet, wat ook door goede uitvoering bijzonder voldeed.
Het openingskoor, ingeleid door de alten, is alsmede van uitmuntend effect, en de herinnering aan die motieven, eenmaal in 't midden van het werk, eenmaal aan 't einde, maakt op den ingewijden hoorder eenen uitmuntende indruk.
Eene enkele aanmerking zouden wij ons veroorloven. Het beschrijvende gedeelte schaadt door te groote uitgebreidheid aan den indruk der meer lyrische stukken. De kleine uitlatingen door den componist aangebracht konden, ter verheffing van het geheel, nog vermeerderd worden.
De uitvoering was over het algemeen zeer voldoende. De koren hebben zich, na vlijtige studie, recht dapper en opmerkzaam getoond. Wij kennen den heer Byrom van ouds. Hij is ons een geliefde kunstenaar geworden. De heer Vaneeuw vervulde uitmuntend zijne kleine rol; zijn zang is natuurlijk en klaar. Mev. Cornelis heeft een liefelijk geluid en weet bijzonder voor het kwijnen, weenen en sterven de rechte uitdrukking te vinden; minder voor la douleur morte en le sceau du calme éternel. Dat ligt aan de moderne zaagmethode. Mej. de Saint-Moulin vibreert slechts zeer weinig. Daardoor beheerscht zij zeer wel haar prachtig altorgaan. Bij voortgezette studie der rouladen zal de stem altoos meer in gelijkheid toenemen en behoeft zij geenerlei kunstmiddelen om zich te doen toejuichen. Zij was uitmuntend voor hare taak berekend.
Zij droeg in het tweede deel van 't concert de groote altaria uit Semiramide, van den componist van Il Barbiero voor. Het publiek heeft deze voordracht meer dan alle overige nummers van den avond toegejuicht. Massenets duo uit de cantate Eve stak mager bij 't overige af. Mev. Cornelis en de heer Byrom wisten onze ooren te streelen, maar de muziek verplaatst ons niet in 't aardsch paradijs.
De marsch en de wals uit Berlioz' Faust werden door 't orkest met zorg teruggegeven. Doch aan den marsch ontbrak een weinig het heilig Hongaarsche vuur en aan de wals ware eene grootere fijnheid niet ongepast geweest.
Dat de componist-dichter-orkestmeester onzen warmsten dank verdient, voor het inrichten van muziekavonden gelijk er vóór weinige jaren te Leuven niet voorkwamen, behoeven wij nauwelijks te zeggen. De bloemen, geschenken en andere huldebetuigingen, die hem ten deele vielen, drukken slechts gebrekkig zijne wezenlijke verdienste uit.
Leuven.
Dr. P.A.T.