De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdXIXe Nederlandsch taal- en letterkundig congres.
| |
[pagina 175]
| |
afgeschafte muziekfestivals, onder aanbeveling van de stad Brugge, om in aanmerking te komen voor het eerstvolgend festival. 4e afdeeling. Belangrijke voordracht van den heer J. Scherpenseel, over het Tolverbond tusschen de beide Nederlanden, naar aanleiding en als voortzetting van de besprekingen, op het congres te Mechelen desaangaande gevoerd. De heer J. Sabbe gaf eenige goede en recht behartigenswaardige wenken over de landverhuizingen naar Zuid-Afrika, een onderwerp waarover ook de heer dr. Schubart en de geachte voorziter dr. D. Van Eck het woord voerden. De laatste algemeene vergadering begon om ruim 3 ure 's namiddags; de zaal was vol volk. Na eenige mededeelingen van het bureel, ontwikkelde de heer K. Stallaert, uit Everberg, eenige bedenkingen over de spreuk: De taal is gansch het volk. Tegenbedenkingen werden aangevoerd door de heeren J. ten Brink en M. Rooses. Er werd beslist, dat het volgende congres zou worden gehouden in Holland; de keuze der stad is opgedragen aan de bestendige commissie, Nu werd overgegaan tot het uitbrengen van afdeelingsverslagen. Bij afwezigheid van den verslaggever der 1ste afdeeling, werd door den heer Taco de Beer en aanvullend door den eerw. heer Everts verslag uitgebracht over het punt, rakende het onderwijs van de Fransche taal in de Vlaamsche lagere scholen, welk onderwijs door de afdeeling als ongunstig werkend was gekenschetst, onder het oogpunt van de verstandelijke ontwikkeling der leerlingen. De heer Vorsterman-Van Oijen deed de beslissing kennen, door de 2e afdeeling genomen, aangaande het voorstel van den heer P. De Nys, hooger vermeld. Ook werd mededeeling gedaan (ondanks de afwezigheid des verslaggevers) van het voorstel betreffende het aan de congressen verbinden van tentoonstellingen van stadskaarten en plaatsbeschrijvingen. De algemeene vergadering verleende met zichtbare ingenomenheid goedkeuring op dit voorstel. De heer J. Scherpenseel trad voor de 4e afdeeling als verslaggever op. Hij vroeg en verkreeg de goedkeuring voor: a. het voorstel betrekkelijk het vormen eener commisie van raadgeving voor Belgen, die zich naar Transvaal willen begeven, b. het voorstel van het Willemsfonds (zie blz. 148, eerste kolom). Heeren, die van oordeel waren, dat de eerw. heer Mervilly, uit Thourout, bij het maken van eene opmerking betrekkelijk de dagorde, niet in genoegzaam zuiver Nederlandsch, maar veeleer Westvlaamsch sprak, deden eene woordenwisseling ontstaan, waarin heftigheid en voortvarendheid meer op den voorgrond traden dan wellevendheid en goede manieren. Na dezen woordenstrijd, dien wij zullen laten voor wat hij was, onder vermelding, dat er aan werd deel genomen door de heeren P. Fredericq, Prayon-Van Zuylen, J. Vuylsteke, M. Rooses, J. Van Ryswyck, J. Scherpenseel, D. Delcroix, de Maere-Limnander (voorzitter), eerw. heer Everts en pastoor Brouwers, liet het gevorderde uur niet toe, de zitting nog langer te doen duren, zoodat de voorzitter de nog ingeschrevene sprekers uitnoodigde, hem den tekst van de redevoeringen mede te deelen, die zij voornemens waren uit te spreken. Na eene dankzegging van den heer de Jonge van Ellemeet aan den voorzitter en eene korte afscheidsrede van dezen laatste, werd het 19de congres ten half zes gesloten verklaard. * Het samenzijn te Brugge werd besloten met een afscheidsmaal, aangericht in de concertzaal, op de eerste verdieping van het Boterhuis. De eereplaatsen aan tafel waren bezet door de heeren de Maere-Limnander, ridderde Ruzette, N. de Pauw, C.W. de Jonge van Ellemeet, Nicolaï en zijne gade, J.V. Van den Brande-Roels, D. Delcroix, dr. J. ten Brink, luitenant-kolonel Principe enz. Voorts merkten wij tusschen de gasten op de heeren J. en P. Alberdingk Thijm, freule de Jonge van Ellemeet, mejuffrouwen Catharina Alberdingk Thijm en Helena Swarth, pastoor J.W. Brouwers, da heeren Taco H. de Beer, J. Gram, dr. J. Strikzko, van de Wiener Zeitung, J. Fonteyne, dr. De Meyer enz. De tafel werd voorzien en bediend, beide op uitstekende wijze, door den heer R. de Smet-De Smedt, kastelein uit den Gouden Beer. De dischkaart luidde als volgt in haren tekst: ‘Soep. - Vleeschpasteitjes. - Zalm op zijn Hollandsch.-Ossenharst met kampernoelies.- Hazenpeper.- Jonge eenden van Rouaan. - Jonge erwten. - Andijvie met roomsaus. - Kapuinen van Breda. - Ham van York. - Salade met garnalen. - Gebak. - Fruit en nagerecht.’ Onder het eetmaal speelde de muziek van het 2e linie. Aan het nagerecht, werd door den heer de Maere-Limnander de volgende rede uitgesproken: ‘Mijnheeren, ik heb de eer een driedubbelen dronk in te stellen. Den eersten richt ik, als verkleefd onderdaan, aan mijn wettigen vorst, aan het geëerbiedigd hoofd van mijn vaderland, aan Leopold den Tweede, koning van België. Den tweeden stuur ik den laatsten mannelijken afstammeling toe van het doorluchtig huis van Oranje, dat, eeuwen lang, het bestaan en de onafhankelijkheid onzer noordelijke gewesten heeft gehandhaafd en bevestigd; aan Willem den Derde, koning der Nederlanden. Den laatsten wijd ik den eenvoudigen burger, het kind der Boeren, door een heldhaftig en ontembaar volk geplaatst in de rij der koningen, der hertogen en der prinsen, aan Krüger, den president van den Transvaal. Alle drie zijn de hoogste uitdrukking, de hoogste vertegenwoordigers van den geheelen Dietschen stam. De eerste telt tusschen zijne onderdanen meer dan drie millioen Vlamingen, wier grondwettelijke rechten hij doet eerbiedigen; maar zijn verheven blik en zijn ondernemende geest hebben, sedert jaren, de enge grenzen van zijn rijk overschreden, en, meer nog dan als koning, zal de geschiedenis hem roemen als een weldoener der menschheid. Hij is de beschermer, de redder der honderd millioen zielen, die langs de boorden van den onmetelijke Congo in diepe ellende en verdrukking zuchten; hij is de zedelijke keizer van Midden-Afrika. En dat land, waar zoovele Vlamingen den vrijwilligen marteldood zijn gestorven, zal zich eenmaal hechten aan den Dietschen stam, want dáár, waar het Dietsch bloed wordt vergoten, daar kiemt de Dietsche taal. De tweede zwaait niet alleen zijnen vaderlijken schepter | |
[pagina 176]
| |
over de vijf millioen getrouwe onderdanen, die de kusten der Noordzee, van de Friesche wadden tot den mond der Schelle, bevolken; hij is niet alleen de aangebeden vorst van een land dat, vroeger dan eenig ander land van Europa, was: het toevluchtsoord der verdrukten, de schuilplaats der bannelingen, de wieg der vrijheid van denken en vast gelooven; maar hij is de alleenheerscher over 35 millioen zielen van het prachtig rijk van Insulinde, dat zich slingert om den evenaar als een gordel van smaragd, en waar steeds onze taal is het eenige voertuig van vooruitgang en beschaving. De derde is geen koning, geen keizer; hij heeft geene onderdanen; maar hij is een held, de verlosser van zijn vaderland, en ik groet in hem - eerbiedig gebogen - den stichter der Vereenigde Staten van Zuid-Afrika. Aan Leopold. Willem en Kruger, de hoofden van den geheelen Dietschen stam!’ Ridder de Ruzette, sprekende uit naam van Z.M. den koning der Belgen, betuigde den redenaar en (vanwege hare instemming met zijne woorden) ook de vergadering zeer hartelijk dank. Hij deelde tevens mede, dat Z.M., een blijk van hulde en hoogachting willende geven aan een der stichters van de Nederlandsche taalcongressen, den heer Jos. Alberdingk Thijm tot ridder van de Leopoldsorde had benoemd. Hij besloot met eenen toost op de broedermin tusschen Holland en België. De sierlijke, gemoedelijke en doordringende taal van den heer gouverneur van West-Vlaanderen maakte den besten indruk. De heer ten Brink dronk op den heer De Maere-Limnander, de heer de Jonge van Ellemeet op de stad Brugge. Aan toosten kunnen wij nog vermelden, die van de heeren J. Alberdingk Thijm op den bloei der taalcongressen; J. de Geyter op den heer Hamelberg, consul van den Transvaal; M. Rooses op de regelingscommissie; een congreslid, wiens naam ons ontging, op den heer gouverneur van West-Vlaanderen; P. Fredericq op de aanwezige dames. En, last not least, de heer Raoul Tissot, uit 's-Gravenhage, wijdde Brugge's vrouwen, die, bij eene dergelijke gelegenheid, ook het dichtvuur van Jacob Van Lennep opwektenGa naar voetnoot(1), de volgende fraaie dichtregelen: Een woord van lof der Brugsche vrouw gewijd!
Want nu nog, als in vroeger tijd,
wordt zij terecht genoemd
en ook geroemd,
de schoonste aller vrouwen!
Zij paart aan 't schoon een edel hart, een milden geest.
Niet waar? dat trekt den man het meest!
Een woord van dank der Brugsche vrouw gebracht!
Haar gastvrijheid ons tegenlacht,
zij geeft den eigen haard,
ons zooveel waard,
in spiegelbeeld t'aanschouwen!
Zij kleurt het al; zij is de zon die 't leven wekt
en steeds den man ten zegen strekt!
Der Brugsche vrouw een warmen dronk,
voor 't gul onthaal dat zij ons schonk.
Aan het slot van dit overzicht, wenschen wij met een enkel woord getuigenis af te leggen van de voortreffelijke wijze, waarop het congres te Brugge over het geheel en ook in de onderdeelen was geregeld. De regelingscommissie heeft metterdaad verdiend, zoo te worden geheeten. De bekwame en onvermoeide archivaris en secretaris, de heeren Edw. Gaillard en Aloysius Nelis, hebben zich als dusdanig inderdaad verdienstelijk gemaakt en aanspraak verworven op de dankbaarheid en de vriendelijke herinnering der leden. Het 19de congres zal, buitendien, een aangenaam aandenken achterlaten bij allen, die naar Brugge togen, om het bij te wonen. Immers de ingezetenen betoonden zich zoo gastvrij en beleefd als de overheden; van alle kanten bleek het, met woord en daad, dat de bezoekers onverdeeld welkom waren. d.v.s. |
|