Eene oude gebeurtenis.
(Vervolg van blz. 143.)
Het gepraat van den kleinen Pagnotto en eenige schielijk naar binnen geslagen glazen wijn, deden den jongen prins gelukkig zijne eerste verlegenheid overwinnen. Spoedig had hij zijne spraakzaamheid en geslepenheid herkregen, en de vriendelijke blikken der schoone Laetitia gaven maar al te duidelijk te kennen, hoe zeer het onderhoud haar behaagde.
Haar bruidegom werd echter steeds stiller en somberder, terwijl hij zijne argwanende blikken geen oogenblik van den boertenden vreemde afwendde en onrustig op de bank heen en weder schoof. Hij was een gespierde knaap, met donkere, listige oogen; den spitsen met een Mariabeeld en bonte linten versierden hoed onachtzaam op zijne gekrulde, zwarte haren gedrukt, de ruwe baard, die zijne kin omvlocht, de dik met haar begroeide borst en de spieren der ontbloote armen gaven meer dan gewone kracht te kennen.
Het is zeer waarschijnlijk, dat hij dadelijk de vermoedelijke inbreuk op zijne rechten als bruidegom zoude gegist hebben, hadden niet in hetzelfde oogenblik de klokken van alle torens het begin der processie aangekondigd.
De familie stormde naar buiten; de vorst wilde zich aan zijne schoone aansluiten, maar voelde zich bij zijnen arm teruggehouden, en zijn onwillige blik ontmoette den beteekenisvollen wenk van Pagnotto, die met zijnen vinger het ooglid naar beneden trok.
- Laat mij, Carlo, ik moet haar volgen! Zij ontsnapt mij in het gewoel, misschien voor altijd.
- Halt, Excellenza! Geene schrede verder; zijt gij zinneloos? Wilt gij de dochter onder de oogen der ouders ontvoeren? Denkt gij niet aan den bruidegom en zaagt gij zijne nauwelijks verborgene woede niet, zijn verstommen, zijn verbleeken? Ik laat u niet gaan. Wilt gij dan dadelijk den steek van een mes tusschen uwe ribben gevoelen? Corpo di Giove! dat jonge bloed! Kom, zet u neder - maar neen, gij zijt te ongeduldig. Laat ons buiten gaan, om de processie te zien, en wanneer gij het toch stellig wilt, het meisje van verre volgen, maar ook slechts op een afstand. En nu geen woord meer. Gij kent haar nu, ik weet hare woning en sta voor den goeden uitslag in. Binnen drie weken is zij de uwe. Heeft de oude Carlo Pagnotto ooit onwaarheid gesproken? Kom, prins, maar wees bedaard. Chi va piano va lontano. Binnen een half uur zeg ik u meer.
Zij traden naar buiten; maar noch de golvende vaandels der langzaam over de met bloemen bestrooide straten voorttrekkende broederschappen, noch de knapen met wierookvaten en kaarsen, konden de oogen van Orlando een oogenblik boeien. Zonder een gevoeligen wenk van zijnen geleider, zoude hij het zelfs verzuimd hebben, zich voor het voorbijtrekkende, reusachtige kruisbeeld op de knieën te werpen. Noch de bisschop, die onder een met bloemen versierden troonhemel ging en de monstrans in de handen hield, noch de knapen, die haastig achter hem aandrongen, om de door zijnen voet gewijde bloemen op te rapen, trokken zijne opmerkzaamheid. Een trein van vrouwen en meisjes stroomde hem voorbij. Duizende, met witte hoofdsluiers getooid, drongen zich aaneen; de Bergstraat scheen als met sneeuw bedekt. Het was onmogelijk, Laetitia in dit gewoel te vinden. De processie golfde langzaam naar het schitterende hoogaltaar toe. De schemering begon. De groepen scheidden en begaven zich onder scherts en gezang naar hunne woningen. Orlando greep mismoedig den arm van zijnen geleider en drong hem, door de eikenlaan van de poort, naar Ariccia terug.
- Zijt gij dan waarlijk eensklaps in zoo geweldigen hartstocht voor de schoone Romagnoli ontstoken, mijn prins? meesmuilde Pagnotto, met een loerenden blik, toen zij door het olmenwoud naar Genzano afdaalden.
- Dat meisje is een engel des hemels! Zij moet de mijne worden, zij moet, zeg ik u, het gaat hoe het gaat. Verzoeker! gij hebt haar aan mij getoond, gij hebt dezen storm in mijne borst opgewekt - wee u, wanneer gij hem niet weet te stillen!
- Dio mio! zuchtte de koppelaar, terwijl hij zacht met het hoofd schudde, gij raast en schuimt en woedt als de golven tegen den berg Circello. Matig, zoo het u behaagt, uwen liefdegloed met een weinigje geduld, en gij zult in mij zien, wat een oude trouwe dienaar des huizes vermag. Laetitia is de bruid....
- Bij alle duivelen der hel, herinner mij daar toch niet aan....
- Zij is op haren Mario smoorlijk verliefd, ging de verleider koudhartig voort, en daarom is er weinig vooruitzicht, dat zij, ten minste vooreerst, uwe vorstelijke genade aan dezen ongelikten, onhandelbaren beer zal voortrekken. Gij, Excellentie, zijt echter te onstuimig, om u, tot die hartsverandering, met enkel smachten te vergenoegen; alzoo....
- Alzoo?
- Alzoo moet den beer maar spoedig uit den weg geruimd worden.
- Bij alle heiligen, wat bedoelt gij, Carlo? vroeg de jonge Savelli verschrikt. Hem doen vermoorden? Neen, dat nimmer.
- Bedaar toch, signor! Wie spreekt. wie denkt toch aan moord? Met het uit den weg ruimen bedoelde ik, den ezel verwijderen, ten hoogste voor een half jaar. Dan mag hij los komen - naar Ariccia terugkeeren, en naar hartelust aan den afval van de vorstelijke tafel van prins Savelli zijne maag bederven. Laat mij maar zorgen, prins! Hij moest immers met tooverij omgaan, wanneer ik onzen signor amoroso geene vrije inwoning en kost, de laatste zeker nog matiger dan de vastenspijzen, konde bezorgen. Hij bezit een huisje, niet ver van Porta Romana, bij ons, en een tuintje in het dal van Ariccia, met een dozijn kool- en artisjokkenplanten en verder niets.