De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen uitstapje naar Brecht.Het zal den liefhebbers van geschiedenis en oudheidkunde niet onwelkom zijn te vernemen, dat het verleden van drie voorname dorpen der provincie Antwerpen kortelings uit het stof der oudheid weder zal oprijzen. Vooreerst hebben wij Berchem, eene belangrijke gemeente, waarvoor de opzoekingen reeds zoo verre gevorderd zijn, dat zijne geschiedkundige beschrijving mogelijk nog wel dit jaar het licht zien zal. Wij kunnen verzekeren, dat dit werk onder geen opzicht voor de Geschiedenis van Mortsel zal moeten onderdoen. Dan volgt Hoogstraeten, dat, oudtijds, den rang van stad bekleedde, en, om ons van de woorden van Butkens en baron Le Roy te bedienen, een roemrijk verleden heeft. 't Is de heer Aug. Cools die de taak op zich heeft genomen, Hoogstraeten met zijn geducht kasteel, zijne grootsche kerk en vermaarde personen in het daglicht te stellen. Eindelijk volgt Brecht, ook eene voorname plaats, waar de heer koster Joseph Michielsens duchtig arbeidt aan het verzamelen der noodige bouwstof voor eene Geschiedenis van het land van Brecht. Bij een bezoek aan deze plaats, tijdens de Paaschvacantie, vonden wij den nederigen jongen werker volop bezig aan het rangschikken der gemeentearchieven, die talrijk en vol belang zijn. Het kerkarchief bevindt zich in den besten staat en is zoo goed in regel als dit der bijzonderste kerken. De volgende bijzonderheden over Brecht, zijn ons door den heer Michielsens medegedeeld. Brecht, een voornaam gouw van Brabant, tijdens de middeleeuwen, leverde een aantal krijgshelden aan het vaderland; op het gebied der schoone letteren, schonk het ook menigen held, getuige de namen van eenen Mudoeus, wien Brecht in 1865 een standbeeld oprichtte,Ga naar voetnoot(1) van pater Lessius en meer anderen. Alhoewel in het hart der Kempen, uren en uren van steden verwijderd, was er de fraaie bouwkunst niet onbekend. De toren van Brecht is hoog, zwaarlijvig en zonder kunstwaarde; een charter van Joannes, bisschop van Kamerijk, gedagteekend van 8 Oogst 1426, houdt in, dat de kapel van Sint-Lenaarts verplicht was, aan de moederkerk van Brecht 400 gouden kronen af te staan, om den toren, die sedert vier jaren begonnen was, te voltrekken. De kerk is een schoon gebouw. Zij bestaat uit drie afdeelingen; het middenschip met de zijbeuken klimt op tot het tijdstip van den torenbouw; de zijkooren zijn minder oud; het hooge koor, prachtig en veel verhevener dan het middenschip, bevat een ommegang met verscheidene absidiale kapellen. Het tijdstip der oprichting van het koor is aangewezen op een witten arduinsteen, gemetst in den muur, langs de zuidzijde, waarvan het opschrift luidt: ‘Int jaer ons Heeren xcccclxxxvi doen waert dit werck begonst.’ De deels uitgesletene letters H. de B. doelen waarschijnlijk op den naam des bouwmeesters. Gansch het gebouw is opgetrokken in baksteen en naar den ojivalen stijl van het derde tijdvak. 3 November 1502 werd door Matthijs Keldermans I en zijn zoon Matthijs II de hoogzaal van het koor der kerk aangenomen, volgens de heer | |
[pagina 103]
| |
F. Steurs in zijne verhandeling over de familie Keldermans mededeelt.Ga naar voetnoot(*) De gewelven zijn er denkelijk uitgevallen, ten gevolge van den schrikkelijken brand, die de kerk teisterde in 1578; de torenspits brandde toen mede af en de klokken smolten tot spijs. Negen jaar nadien werd het dorp verwoest door de oorlogvoerende partijen. In de kerk van Brecht bewondert men twee prachtige deurschilderijen (waarvan ongelukkiglijk het middenstuk ontbreekt); zij stellen den marteldood van Sint-Joris voor en dagteekenen van de eerste jaren der xvie eeuw. De familie Van der Noot, waarvan eenige leden aldaar begraven liggen, begiftigde er het altaar der Sint-Jorisgilde mede. Omstreeks 1863 werd dit kunststuk in de kapel van Overbroeck ontdekt door den heer P. Génard, door wiens toedoen het te Antwerpen werd hersteld, door den schilder E.F. LeemansGa naar voetnoot(1), onder het toezicht van H. Leys. Wij bezochten ter gelegenheid van ons uitstapje de prachtige kerk van Sint-Lenaarts, die eene waardige plaats onder de prachtgebouwen der provincie Antwerpen beslaat en bij den vreemden bezoeker een goeden indruk achterlaat. Zij dagteekent van de eerste helft der xvie eeuw en is gebouwd in den ojivalen stijl van het derde tijdvak. Overleveringen beweren, dat kerk en toren werden bekostigd uit de offergiften der bedevaarders, die destijds eene meer dan gewone devotie voor den H. Leonardus hadden; daarentegen wijst de schrijver van de verhandeling over de kerk van Sint-Lenaarts, in het Bulletijn des Comiteits van Monumenten, Antoon de Lalain, graaf van Hoogstraeten, aan als de bouwer dezer kerk, doch het is buiten kijf, dat de machtige en weldadige familie Van der Noot voor het grootste gedeelte den kerkbouw waarvan zake bekostigde. De aanwezigheid van het overschoone glasraam, de Verrijzenis des Zaligmakers, en de portretten en familiewapenen van ridder Adriaan Van der Noot en zijne gemalin Josina Daens, staven dit feit. De toren is zoo merkwaardig als de kerk en wel eene eeuw ouder. De reus schiet rijzig zijne gestalte hemelwaarts en loopt uit in eene weinig verhevene spits; hij is rijk aan bouwkundige sieraden, doch eischt spoedige herstellingen. Onnoodig te zeggen, dat de geschiedenis van Brecht hartelijk welkom zijn zal bij het kunstminnend publiek en haar eene eervolle plaats in de bibliotheken wacht. Wij herinneren er ook aan, dat de heer Croquet, gemeentesecretaris van Waalhem, in bezit is van eene door zijnen vader bewerkte Geschiedenis van het voormalig land van Duffel, bevattende de dorpen Duffel, Waalhem en Sinte-Catharina-Waver. Het prospectus van dit werk verscheen reeds voor 15 jaren, bij E.N. Van Velsen, te Mechelen, doch sedert hoorden wij van de uitgave niet meer spreken. Het ware zeer te wenschen, dat het behoud van dit belangrijk werk door den druk werd verzekerd. Hetzelfde moge gelden voor de Geschiedkundige verhandeling over Merxem, van wijlen E.P.G. De Liser (zie de Vlaamsche School, 1882, blz. 200), waarvan het handschrift berust bij den heer De Liser, zoon, die zijnen vader is opgevolgd als gemeentesecretaris van Merxem. Mortsel. J.B. Stockmans. |
|