De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe familie Keldermans te Mechelen.Van aan het einde der xive tot ten halve van de xvie eeuw vindt men in de stadsrekeningen van Mechelen, ononderbroken, leden van de vermaarde bouwkundige familie Keldermans, alias van Mansdale genaamd, als dienstoversten van Mechelens stadsbouwwerken. De Keldermansen waren geene gewone werklieden; zij waren begaafd met een ongemeenen scheppingsgeest, gepaard met eene grondige kennis der practische uitvoering van hunne ontwerpen. Aan burgerlijken en vestingbouw verstonden zij zich evengoed als aan kerkbouw en men mag zonder overdrijving zeggen, dat de geest der bouw- en beeldhouwkunde, in zijne volheid, het natuurlijk erfdeel was dier talrijke kunstenaarsfamilie. De kunstgeschiedenis onzes lands getuigt, dat de Keldermansen aan de meeste bestaande paleizen, stadhuizen en groote kerken werkzaam zijn geweest. Daarbij werden zij menigmaal in onderscheidene steden ontboden, om raad te geven wegens het uitvoeren van plannen, door andere meesters gemaakt en aangelegd, en voor wier goede uitkomst men vrees koesterde; immers, het blijft altoos eene waarheid, dat een plan maken en hetzelve kunnen uitvoeren, twee zaken zijn, die bij sommige kunstbeoefenaars niet gepaard gaan. Zulks was het geval bij de Keldermansen niet; hunne bekwaamheid was volledig, en gedurende ruim eene eeuw, dat zij hun vak uitoefenden, mogen wij zeggen, dat zij, altoos aan de spits der Belgische bouwmeesters, steeds het vertrouwen van de vorsten en van de stads- en kerkbesturen verdiend en genoten hebben. | |
[pagina 79]
| |
Verwantschap der personen in deze aanteekeningen vermeld.
| |
I. - Jan Keldermans (de oude).In 1377 komt deze meester eene eerste maal voor, in de rekeningen der stad Mechelen. Men was toen bezig met het Schepenhuis op te bouwen, volgens de plannen van den stadsbouwmeester Hendrik Meys. Meester Jan Keldermans, die destijds te Brussel woonde, werd gelast de historische balknoten te beitelen voor de twee verdiepingen van het schepenhuis. De rekeningen vermelden, eerst eene som op voorhand betaald; eene tweede opgave geldt de vracht, betaald om het werk van Brussel naar Mechelen over te voeren, en eindelijk eene laatste betaling, wanneer al de balknoten voltrokken en in den muur gemetseld warenGa naar voetnoot(1). In 1392 werd diezelfde meester gelast met het vervaardigen van het praalgraf van Vrank van Halen, ridder en heer van Lillo, en van zijne vrouw Maria van Ghistelles. Dit monument werd geplaatst in St.-Romboutskerk, in den ommegang van het koor, zuidwaarts, tusschen den tweeden en derden pilaar. Bij den aanvang van het werk werd er aan Jan Keldermans 10 ponden grooten Vlaamsch op voorhand betaaldGa naar voetnoot(2). Het liep vrij lang aan, eer die grafstede volmaakt was, want slechts in 1415 werden de beelden van den ridder en zijne vrouw op den deksteen gelegd, en het geheel monument gestoffeerd, door Jan van Battele. Uit de rekeningen ziet men nogmaals, dat die beelden uit Brussel verzonden werden en dat meester Jan Keldermans te Mechelen kwam om dezelve te plaatsen. Terzelfder tijd wordt hij effen betaald en ontvangt nog 8 kroonen vrancx in hoefscheide, dat is een vrijwillig geschenk of drinkpenning, uit beleefdheid of hoofschheid geschonkenGa naar voetnoot(1). Wij kunnen het gedacht van den heer Em. Neeffs niet bijtreden, die meent dat de familie Keldermans oorspronkelijk van Mechelen isGa naar voetnoot(2). Binnen eene tijdruimte van dertig jaren heeft Jan Keldermans twee belangrijke werken voor de stad Mechelen aangenomen; telkens werden deze door hem te Brussel gemaakt en van uit die stad naar Mechelen gezonden; dus dunkt het ons, dat er hier geenen twijfel kan bestaan, dat hij wel degelijk burger en ingezeten van Brussel was. Een laatste bewijs, dat hij te Mechelen niet te huis hoorde, bestaat hierin, dat hij nergens onder het getal der stadsmeesters voorkomt, noch in de rekeningen, noch in andere oorkonden van dien tijd. Of nu meester Jan Keldermans de oude te Brussel overleden is, en of hij in zijne oude dagen met zijnen zoon Jan den jonge te Mechelen is komen wonen, is een raadsel, dat misschien nooit zal opgelost worden. | |
[pagina 80]
| |
II. - Jan Keldermans (de jonge).Deze was, volgens opgave der stadsrekeningen van LeuvenGa naar voetnoot(1), de zoon van Jan Keldermans den oude, van Brussel; doch hoe en wanneer hij zich te Mechelen kwam vestigen, weten wij niet. Jan de Jonge was stamvader dier lange reeks beroemde Mechelsche bouwkundigen, aan wien ons vaderland zoo menig prachtig monument verschuldigd is. Voor de eerste maal verschijnt hij in Mechelens stadsrekeningen, onder het getal der werkmeesters, in 1428, werkzaam zijnde aan eene herstelling der Hondsbrug, in de Ste.-Cathelijnestraat. In volgende jaren, werkte hij aan allerhande stadswerken, bruggen en kaaien, maar hield zich bijzonderlijk onledig met het maken der plannen voor de groote veranderingen, die men destijds aan Mechelens stadspoorten ging verrichtenGa naar voetnoot(2). Ondertusschen was de faam van meester Jan zoo zeer verbreid, dat hij van alle kanten verzocht werd, om de hand te leenen aan de in opbouw zijnde monumenten van onze buurtsteden. De vermaarde Sulpitius Van Vorst, bouwmeester der stad Leuven, overleed den 19n September 1439. Zijn zoon, waarschijnlijk nog te jong van ambacht, kon zijnen vader niet opvolgen, om de groote werken, door hem aangelegd, te voltrekken. Het stedelijk bestuur, te zamen met het kapittel van St.-Pieterskerk, wendde zich tot Jan Keldermans, van Mechelen, om hem het bouwmeesterschap der stad en der parochiekerken op te dragen, hetgeen hij aannam. Den 26n September 1439 werd hij door het kapittel van St.-Pieter als bouwmeester der kerk ingehuldigd. Een noenmaal, waarvoor men 15 plecken betaalde, werd te dier gelegenheid den meester aangeboden. Den 7n October daarna trad hij in den dienst der stad Leuven en vervoorderde de werken aan het oude gemeentehuis, door zijnen voorzaat aangelegd. Aan de St.-Pieterskerk voltrok hij de zijbeuk, langs den kant der Grootemarkt. Volgens eene opgave der stadsrekening van Leuven, was, in 1441, de zoon van Sulpitius Van Vorst, van het getal der werklieden, die, onder het gebied van Jan Keldermans, aan de stadswerken arbeiddenGa naar voetnoot(3). In 1443 was hij werkzaam aan de hoofdkerk van Lier; men bouwde toen den grooten middenboog der kruisbeuk, waarvoor hij de graten enz. leverdeGa naar voetnoot(4). Volgens onze meening, zijn wij het plan van den prachtigen toren der St.-Romboutskerk insgelijks aan Jan Keldermans verschuldigdGa naar voetnoot(5). Tot in 1445 bestuurde hij de bouwwerken te Leuven en werd in gemeld jaar vervangen door Mattheus de Layens. Jan Keldermans, de jonge, overleed te Mechelen, na Paschen, in 't jaar 1445, want volgens de stadsrekening werd zijne weduwe verzocht, het laken, dat de meester te Paschen van dit jaar ontvangen had, tegen betaling van 10 schellingen, aan de stadsrentmeesters terug te geven. Alvorens de aanteekeningen op Jan Keldermans vader en zoon te sluiten, moeten wij eene grove vergissing van den heer Em. Neeffs terechtwijzen, die deze twee personen voor een en denzelfde aanziet, zonder eens na te rekenen of zijn gezegde kan bestaan of niet. Jan Keldermans, de oude, burger van Brussel, ondernam in 1377 zijn eerste kunstwerk voor Mechelen; immers, eer men uit eene vreemde stad een kunstenaar ontbiedt, moet deze reeds faam en naam verworven hebben, om het oog der buurtsteden op zich te trekken, en kan dus niet zeer jong meer zijn. Nemen wij nu, dat hij destijds 25 jaren telde, dan was hij nog eene vroege bekwaamheid. In 1416, als hij het praalgraf van Vrank Van Halen voltooide, moest hij dus 64 jaren oud zijn. Indien men nu zijn overlijden in 1445 stelt, komt men tot 94 jaren, dat hij zou geleefd hebben, iets dat nog al gebeurt, maar dat hier het geval niet is. Jan Keldermans, in 1445 overleden, was nog in den bloei van het leven, anders kon hij te Leuven, te Lier en elders geene ambten aannemen, groote werken besturen, plannen en modellen vervaardigen, en gedurig van de eene stad naar de andere reizen; dat is immers eene onmogelijkheid voor een grijsaard op 94-jarigen leeftijd. Er blijft dus geen twijfel, alhoewel de tijd van het overlijden van Jan den oude ons onbekend is. Bovenstaande bewijzen zijn voldoende, om aan te toonen dat de heer Em. Neeffs zich misgrepen heeft. | |
III. - Andries Keldermans (de oude).Deze was de zoon van Jan den jonge en volgde zijnen vader op, in het ambt van stadsbouwmeester van Mechelen en hare parochiekerken. De werken, door zijnen vader aan de stadspoorten begonnen, werden door hem voortgezet, alsook de veranderingen, die men destijds aan het stadhuis toebracht. De schoone voorpui, die eertijds het schepenhuis versierde, was insgelijks door hem gemaakt. Niettegenstaande dat meester Andries Keldermans niet zoo algemeen gekend is als zijne nazaten, verdient hij nochtans de eereplaats aan het hoofd dier talrijke kunstenaarsfamilie. Uitermate veel heeft hij gewerkt en schoone monumenten voortgebracht, met behulp van zijnen zoon Anthonis den oude, zooals wij verder zullen zien. Andries Keldermans kwam juist in bediening, in een tijd dat men te Mechelen verscheidene parochiekerken ging voltrekken en den prachtigen St.-Romboutstoren aanlegde. De offergelden van het jubilé lieten toe, de werken met spoed voort te zetten, en men mag zeggen, dat er in niet een tijd zoo dapper aan de Mechelsche kerken gewerkt is als toen. Alhoewel meester Andries te Mechelen zooveel bezigheid had, met het toezicht over de in opbouw zijnde monumenten, belette hem dit niet nog verschillige groote werken, voor eigen rekening, binnen de stad en in den vreemde, aan te nemen. | |
[pagina 81]
| |
In 1471 ondernam hij eene hoogzaal (écran) te maken voor het koor der kerk van Bergen-op-Zoom. In 1473 ondernam hij eene dergelijke hoogzaal voor de kerk van St.-Cathelijne te Mechelen. De akte van onderneming is een kostbaar stuk, voor diegenen, welke zich met oudheidkunde en kerkbouw bezig houden. Alles is in dit stuk zoo stiptelijk aangeteekend, dat men, om zoo te zeggen, den opbouw bijwoont. In 1478 ondernam hij, een sacramentshuis te maken voor de kerk van Axele. Dit monument was zeer waarschijnlijk in den aard van hetgene wij in St.-Pieterskerk te Leuven heden nog bewonderenGa naar voetnoot(1). Uit reden van de zeldzaamheid van zulke stukken, laten wij de akten der drie laatstgenoemde monumenten hier volgen. De akten van Bergen-op-Zoom en Axel zijn enkel borgstellingen, maar die van de hoogzaal van St.-Cathelijne is bijzonder belangrijk: Hamme. Dyest. Meester Andries Kelderman | en Anthonis Kelderman syn soon | hebben gelooft | en elc van hen besundere end voir al te make te voldoen en te volbrenghen alsulcken Ocxsael | als sy tanden tyden te weten opten neghenden dach van December | lestleden | aengenomen hebbe te maken in der kercken van Berghen opten Zoom | in alle dcr vueghen en manieren | als dat in eender cedule | dair op ten voirs dage gemaect. In presencien van Janne Van der Mere Burgmeester | van de voors. stede van Berghen | en van Peteren De Rouck en van Peteren Coelgenest kerckmeesters vand voirs. kercke | en meer ander | soet scheen bescrevene staet. En om die gelooften alsoe tonderhouden | en om der meerder zekerheyt wille | dair af der voirs kercke te doene | soe hebben de voirs Andries en syn soon | en met hem Jan De Vleeschouwer en Lysbeth Lodewycx | weduwe wylen Matheus De Smet | dair voir verbonden en te panden geset | Jannen Barbier totter voirs kercken behoef. Alle hairlieden haeffelycke goeden waer die bevonden zelen worden | en oec henne erffeliker goeden mette gronde | hier bynnen en gelegen | die sy nu hebbe en namaels hebbe en vercrigen zelen aldaer. | |
[pagina 82]
| |
te seggen, te comen, oft eenich geweer te sueken, by hen selven, oft by yemant anders, alle fraude en argelist vutgescheyden. Om welcke gelooften alsoe tonderhouden, en om der meerder zekerheyt malcander daer af te doene. Soe hebben de voers. proviseurs, den voirg. meester Andries en Anthonis zyn soon, En de selve meester Andries en Anthonis zyn soon den voerg. proviseurs toter voers. fabrike van der voirs. Sinte Katheline Kercken behoef, by manissen en in tytule van gewarigen pande, dair voer verbonden en te pande geset. Te weten, de voirs proviseurs alle der voers. fabriken van der voers. kercke, haeffelike en erffelicke goederen En de voers. meester Andries en Anthonis alle haere haeffelike en erffelike goeden metten gronde en haeren toebehoirten, die de voers. fabrike ende de selve meester Andries en syn soon nu ter tyt hebben en namaels hebben en vercrygen zelen bynnen der stad en vryheyt van Mechelen wesende en gelegen. Ofschoon wij voorgenomen hebben, de hoofdstukken dezer aanteekeningen enkel toe te wijden aan de officieele bouwmeesters van eersten rang, mogen wij nochtans niet nalaten, naar aanleiding van Andries I, eenige woorden te zeggen over dezes uitmuntende nakomelingen, die, alhoewel zij niet als bouwmeesters te naam stonden, niettemin vele en kostbare kunstwerken hebben uitgevoerd. Andries Keldermans I had drie zonen, die hij in de beeldhouw- en bouwkunde opgeleid had, namelijk: Anthonis I, aan wien het volgend hoofdstuk is toegewijd; Andries II en eindelijk Matthijs I. Deze laatste had insgelijks twee zonen, door hem in de kunst opgeleid, namelijk: Matthijs II en Andries III. Onmogelijk al de kunstwerken op te sommen, door de vier laatstgenoemde Keldermansen uitgevoerd. Het zij genoeg te zeggen, dat zij, altoos en overal, de beroemde bouwmeesters, hunne naamgenooten, en zelfs vreemde, ter zijde stonden en hielpen aan den opbouw der schoonste monumenten onzes lands. Hun werd bijna altoos het bijzonderste beeldhouwwerk toevertrouwd. Onder de prachtige kunstwerken, door deze meesters uitgevoerd, en waarvan wij de oorspronkelijke bewijzen hebben teruggevonden, melden wij vooreerst, eene hoogzaal of écran, voor het koor der parochiekerk van Brecht, op 3 November 1502 aangenomen door Matthijs Keldermans I en zijnen zoon Matthijs II. Andries III, zoon van Matthijs I en jongere broeder van Matthijs II, aanvaardde den 26n Juni 1517 het maken van een sacramentshuis, voor de kerk van Ste-Gertrudis, in de gemeente Wetteren, in Vlaanderen, voor de som van 18 ponden groote Vlaamsch. Dezelfde ondernam, op 25 Januari 1519, het maken van eene hoogzaal voor de parochiekerk van Werchter (arrondissement Leuven). Wij laten de bewijsstukken dezer drie kunstwerken volgen, zoo gelijk wij die uit de archieven der stad Mechelen hebben overgeschreven: Hulst-Smet. - Wij doen te wetene dat voer ons gecomen zyn meest. Matheus Kelderman en Mathys Kelderman zyn soon steenhouders, seggende en ons te kennen gevende hoe dat den selven Mathys om onlancx opt becrege van de kersen gebleven was een oxsael te makene in de kercke van Brecht, en dat opten sekere voorweerden ende voir de some van penningen naerder in een chyrograve dien uiten anderen gesneden die zy ons thoenen en daeraf elc van partien een van dien by hem nam | begrepen ende verclaert daer af de selve Mathys by de voirs-vorweerden verbonden was | den kercmeesteren aldair goeden vasten zeker te doene als zy syden | ende hebben daerom de selve meester Matheus en Mathys syn soon en elc van hen besundere en voir al gelooft ende geloven by desen voir hen en hair nacomelingen alle de pointen vorweerden en articulen in voirs. chirograve begrepen | wel en deughelic te volbrengen en te voldoen en tvoirs oxael te leveren ten dage besproken zonder eenich gewaer daer tegen te doen of te suecken in geender manieren | om welcke gelooften en vorweerden alsoo te volbrengen ende om der meerder zekerheit der vois. van Brecht daeraf te doene | soe hebben de voirs Matheus en Mathys syn soen | Machielen Wouter Aerts ende Anthuenis van Alphen kercmeesters toe behoef als boven daer voer verbonden en te pande gegeven hen selven en alle haere goederen welkerhande die zyn | tegenwoordige en toecomende die sy dair voir stelden ter executien en bedwangene van alle rechten daer se onder bevonden zelen worden. Ende van dyn geloofde oic de voirs Mathys synen vader altyt scadeloos quyt te houden en ter clasen sonder argelist en eenich wederseggen. | |
[pagina 83]
| |
IV. - Antonius Keldermans (de oude).Zijn vader, Andries, omstreeks 1480 gestorven zijnde, volgde hij hem op, in het stadsbouwmeesterschap te Mechelen. Destijds waren de stedelijke werken, door Andries ondernomen, meestal voltrokken en weinige nieuwe werken werden er ondernomen. Meerdere bezigheid leverden hem de geestelijke gebouwen; hij bestuurde gedurende gansch het overige zijns levens, den opbouw van St.-Romboutstoren, de vergrooting van St.-Jans-en den opbouw van Onze-Lieve-Vrouwekerk over de Dijle. Ten jare 1481 belastte hem de fabriek van St.-Sulpitiuskerk, te Diest, met het maken van de ojivale hoogzaal voor het hooge koor dier kerk. De bouwstoffen, voor dit kunstwerk, werden te Brussel bereid en gehouwen; de eerste verzending van gehouwen en gebeeldhouwden steen, naar Diest, gebeurde op 17 November 1483, gelijk het blijkt uit een eigenhandigen brief, door den meester aan de kerkfabriek gestuurd en luidende als volgt: M. Gemende Vrinden, Een tweede brief, gedagteekend van Mechelen den 11n April 1485, bewijst, dat alsdan al de bouwstoffen gereed waren en dat hij, kort nadien, beloofde naar Diest te komen, om den opbouw van de hoogzaal te beginnen. De inhoud dezes brief is als volgt: Eerbare en gemende Vrinden! In de lente van 1485 begon Anthonis Keldermans, geholpen door zijnen werkman Jan Sertens, de hoogzaal te plaatsen. Dit kunststuk werd op het einde der xviiie eeuw afgebroken. Na 1485 vinden wij een tijd van ruim twintig jaren, dat onze meester nergens buiten Mechelen werkzaam was. Wij denken dit te moeten toeschrijven aan de burgeroorlogen en omwentelingen, waarvan destijds ons land het tooneel was. In 1507, bij den intocht van Margaretha van Oostenrijk, werd hij gelast de plannen te maken en de werken te bestieren van het paleis, dat deze vorstin zich te Mechelen ging bouwen; doch, reeds hoog in jaren, droeg hij die taak aan zijnen zoon Anthonis den jonge over; hij voorzag, dat daar lange jaren ging te arbeiden zijn. Keizer Maximiliaan en Margaretha van Oostenrijk deden, in 1509, het voorplein van het koninklijk paleis te Brussel merkelijk vergrooten. Anthonis Keldermans vader en zoon werden door onze souvereinen gelast met het opmaken der plannen en het uitvoeren der kostelijke en kunstrijke balie, waarmede zij dit plein deden omsluiten. Die omheining was vierkant met gebroken hoeken, en bestond uit dertig achtkantige pilaren, door eene gebeeldhouwde borstwering, doorluchtig en in vlammenden stijl, aaneen verbonden. Al het steenwerk was in blauw arduin en de pilaren waren bestemd om elk het bronzen standbeeld van een hertog van Brabant te dragen. Het prachtig stadhuis van Middelburg is ook een werk van A. Keldermans en zoonGa naar voetnoot(1). Anthonis Keldermans de oude, gezwoorne van het metsersambacht, overleed te Mechelen in zijn woonhuis op Tichelrij, den 15n October 1512. | |
V. - Anthonis Keldermans (de jonge),zoon van den voornoemde, volgde zijnen vader op, in al de ambten, door hem bediend in de buurtsteden en werd ook bouwmeester van onzen souverein Karel V benoemd. Onmiddellijk bekwam hij het opperbouwmeesterschap van de stad Mechelen en hare parochiekerken. De akte zijner aanstelling is allerbelangrijkst, voor de inlichtingen die zij bevat, en vermits het de eenigste is van dien aard, die wij gevonden hebben, deelen wij het stuk om zijne zeldzaamheid mede: Allen den ghenen die dese letteren zelen sien oft hoeren lesen G.S. (geswoirne?) en Rr (rentmeestere?) van der stad van Mechelen saluyt. Wij doen te weten dat wij omme de goede experience die wij weten in den persoon van Anthoenisse van Mansdale diemen heet Keldermans, in dordonnantie en wercken van metselrien, wij den selven Anthoenis tzijne... versuecke en oic vuyt sonderlingen recommandatien gegonnen en gegeven hebben ende mids dye gegonnen end gegeven dofficie van meester werckman te zyne binnen deser stadt, end oic binnen de zeven prochiekerken alhier, tegenwoirdelyck vacerende by der doot van wylen Anthoenisse zynen vader en door toevoech van Meester Andries zyn grootvader over alle de wercken vand metselrien die in dese stad op en in de voirs. zeven prochiekerken opcomen zelen, by hem ten meesten oirboir en proffyte van die geordonneert te worden en die te visiteren alzoe dicwils en menichwerven als behoeven sal, en voirts met al dair in te doene tot proffyte van der stad end van de voirs. zeven prochiekerken en tot allen den... tscapen proffyten ende vervallen daer behoerende end ghelyck wylen de voirs. zyn vader en grootvader tselve officie in huer tyt bedient gehad hebben zonder yemant wedersegghen en alzoe langhe alst ons ghelieve sal. Ende des toirconde en om het gene m. werckman schuldich es te doene. Buiten de gewone stadswerken, vervoorderde hij bijzonderlijk den opbouw van het hof van Margaretha van Oostenrijk, waarvoor hij de plannen maakte, de berderen (epures) sneed, en meest al het steenwerk leverde. Aan het hof van Busleiden en andere heerschapswoningen, was hij insgelijks werkzaam. Te Brussel vervoorderde hij het werk der omheining van het | |
[pagina 84]
| |
hofplein, dat hij gezamenlijk met zijnen vader aangenomen had, en werd door Karel V gelast, de plannen te maken van het Broodhuis of Koningshuis, dat heden nog op de Grootemarkt prijkt. Te Leuven ondernam hij den nieuwen gevel dien men aan het Vleeschhuis ging bouwen, en werd aldaar meermaals verzocht de werken der hoofdkerk te onderzoeken en de werkmeesters door heilzame raadgevingen te helpen. De vermaarde meester mocht, ongelukkiglijk, niet een zijner aangelegde werken voltrekken, want, slechts drie jaren in bediening zijnde, overleed hij te Mechelen, in zijn woonhuis op de Tichelrije, den 5n December 1515.Ga naar voetnoot(1) Het staats-financiënbestuur betaalde aan zijne weduwe de som van 53 pond 10 schel., voor de plannen, door haren echtgenoot geleverd. Te Leuven deed zich hetzelfde geval op. De werken, door Anthonis, aan den nieuwen gevel van het Vleeschhuis uitgevoerd, waren nog niet betaald. Zijne weduwe, Barbara Van Hamme, was genoodzaakt aan het bestuur een verzoekschrift te zenden, om betaling te vragen voor de werken, door haren man geleverd. Ziehier den inhoud van dit stuk, berustende in de rijksarchieven: Gheeft te kennen uwer Heeren goetwillige dienersse die weduwe wylen meesteren Antheunis Kelderman, hoe dat hueren voirscreven man, ter ordinancie van den rekenmeester van Loeven, bynnen syn leven gemaect heeft tot chiratie van den nyeuwen ghevele van den vleeschuyse, in der selver stadt, zekere partien van wapenen, leeuwen en ander werck hier naer vercleert, te weten. Eerst drie groote leeuwen, daer aen verdient is 15 Rijnsguldens; Item twee wapenen dair aen verdient is 18 rinsguldens; Item sesse capiteelen onder die sambrande, daer aen verdient vore stuck 25 stuvers die maken 7 ½ rinsguldens; Item noch twee groote capiteelen ter zyden van den tabernaculen, daer men figuren op setten sal, ende van den selven te setten, 't samen 8 rinsguldens; Ende dwelc die vorscrevene weduwe heeft betaelt van den voirscreven twee wapenen te doen setten, 3 rinsguldens. Ende want 't selve werk al volmaect en gesed is, en dat zy hueren penningen zeere nootelyck behoeft, soe sal U Heeren gelieven 't selve werck by meesters wercklieden hen des verstaende, te doen visiteren, en den voorscreven Rentmeester te ordineren dat hy der voirscreven weduwen van den voirscreven wercke betalen ende vernuege, dwelck doende. | |
VI. - Rombout Keldermans.De vermaarde Rombout Keldermans was zoon van Anthonis den oude; hij volgde onmiddellijk zijnen broeder Anthonis den jonge op, als stadsbouwmeester van Mechelen, gelast met het hooge overzicht der werken, door andere stadsmeesters uitgevoerd. Voor alle andere werken, waarvoor hij de plans en bestekken maakte, werd hij afzonderlijk betaald. Zijne gewone jaarwedde beliep, evenals die zijner voorzaten, 2 pond 15 schel. en ieder jaar te Paschen eene gift van vijf ellen blauw wollen laken, voor een nieuw overkleedGa naar voetnoot(2). Drie jaren was hij reeds in bediening, eer hij den gewonen eed der stadsbeambten aflegde. Te dier gelegenheid werden hem van stadswege drie stoopen wijn vereerdGa naar voetnoot(1). Tijdens zijn bestuur, bracht hij de prachtige St.-Romboutstoren op zijne huidige hoogte. Aan O.-L.-Vrouwekerk over de Dijle voltrok hij de ommegang-kapellen en leverde de vensters derzelve. Het noordportaal der kruisbeuk is insgelijks een zijner werken. Hij voltrok het hof van Busleiden, door zijne twee voorzaten aangelegd. Aan de oude St.-Pieterskerk bouwde hij de kapel van den H. Naam, waarvan de eerste steen op 10 Maart 1521 gelegd werd. Eene bijzondere melding verdienen de werken, die hij aan het paleis van Margaretha van Oostenrijk uitvoerde; het is daar, dat hij zijne groote bekwaamheid het meest ten toon heeft gespreid. De werken, door den beroemden meester aan dit paleis uitgevoerd, bestaan namelijk in het opbouwen der galerij, langsheen het binnenhof, aan de zijde der Voochtstraat, alsook de prachtige eeretrap en het hoog gekanteeld gebouw, met zijn open paviljoen, staande in den hoek, nevens de inkompoort, aan dezelfde zijde. Geheel de voorbouw, langs de Keizerstraat, is naar zijne plannen en onder zijn geleide opgericht. Ieder kunstkenner bewondert dit kostbaar proefstuk van overgangsstijl, dat de beroemde meester ons heeft achtergelaten. Nergens, in België, vindt men eene zoo welgelukte vermenging van beide stijlen, en hetgeen hier de grootste waarde uitmaakt is, dat de gevel van dit gebouw het oudste en eerste monument is, dat in ons land opgetrokken werd in den stijl der kunstherbloeiing. Hier heeft hij getoond, dat wij geene vreemdelingen noodig hadden om den opkomenden stijl ten onzent in te voerenGa naar voetnoot(2). Terwijl hij nog volop aan het paleis van Margaretha werkte, werd hij gelast de plannen te maken voor een nieuw raadhuis of parlement, waarvan men de overblijfsels heden nog ziet, langsheen de Befferstraat. In die reusachtige onderneming, werd hij bijgestaan door zijnen neef, Laurijs Keldermans, zoon van Anthonis den jonge. De eerste steen van dit prachtig monument werd gelegd op 13 Maart 1529, en de werken werden met veel spoed voortgezet; ongelukkiglijk kwam er, reeds in 1535, eene groote vertraging, en omstreeks 1550 werden de werken voor goed gestaakt, uit hoofde der Nederlandsche beroerten. Het oorspronkelijk plan, geteekend op een vel perkament, berust in de Mechelsche stadsarchieven en de stedelijke rekeningen vermelden dat aan den beroemden meester hiervoor twee ponden en tien schellingen betaald werden. Aan zijnen neef Laurijs betaalde men 31 schellingen voor zijne medehulp. Tot hiertoe hebben wij Rombout Keldermans beschouwd als bouwmeester zijner geboortestad Mechelen; volgen wij hem nu in de buurtsteden en in zijne eereambten. Bij het afsterven zijns broeders, werd hij, in dezes plaats, in 1516, door Karel V tot opperbouwmeester van de werken Zijner Majesteit benoemdGa naar voetnoot(3). Van dien tijd af, waren Dominicus de Waghemakere en Rombout Keldermans onscheidbare vrienden geworden. Overal | |
[pagina 85]
| |
gaan wij hen aan de groote monumenten onzes lands te zamen werkzaam vinden, en al de krachten van hun talent vereenigen om die wondere scheppingen van het laatste ojivaal tijdvak ter wereld te brengen. De genegenheid der beide kunstbroeders ging zoo verre, dat, alhoewel Rombout Keldermans de officieele bouwmeester der stad Mechelen was, en er vele en groote werken onder handen had,
o.-l. - vrouwekerk te antwerpen.
ontwerp van vergrooting van het koor in 1521. hij nochtans, voor het gemak hunner samenwerking, zich metterwoon te Antwerpen ging vestigen. In 1519 kocht hij er een huis genaamd Den Ram, gelegen op de Steenhouwersvest, waar hij in 1531 zijn leven eindigdeGa naar voetnoot(1). Onmiddellijk na zijne benoeming tot koninklijken bouwmeester, begaf hij zich, op verzoek der rekenmeesters, gezamenlijk met Dominicus De Waghemakere, naar Brussel, om de werken van het Konings- of Broodhuis te besturen, in de afwezigheid van Lodewijk Van Boghem, die door Margaretha van Oostenrijk naar Brou en Bresse gezonden was, om den opbouw der kerk aldaar te besturenGa naar voetnoot(2). Rombout voltrok in 1521 de omheining van het hofplein, door zijnen vader en broeder aangelegd, en op verzoek van keizer Karel V, begon hij, in 1525, aan het paleis eene nieuwe huiskapel te bouwen. In 1517 werd Rombout Keldermans met Dominicus De Waghemakere te Gent ontboden en door het magistraat gelast met het maken der plannen voor een nieuw stadhuis. De akte, waarbij de twee kunstbroeders zich gelastten met den bouw van het stadhuis, werd voor het magistraat van Gent verleden, den 28n Januari 1517 (N.S. 1518) en bevat onder andere de volgende wetenswaardige bijzonderhedenGa naar voetnoot(3). De meesters moesten ten bekwamen tijde, de plannen en berderen (épures) leveren, in handen der stedelijke afgevaardigden. Zij moesten zich driemaal 's jaars, in persoon, te Gent bevinden, namelijk: in Maart, Augustus en October, om de werken te bezichtigen en de nieuwe teekeningen te vervaardigen voor de werken die de steenhouwers gedurende den winter zouden gereed maken. Indien, op andere tijden, hunne tegenwoordigheid te Gent noodig geoordeeld werd, zoo moesten zij hiervan drie of vier weken op voorhand verwittigd worden. Indien zij hun ambt niet wel vervulden, zou de stad het recht hebben andere meesters aan te stellen. Indien een van hen kwam te sterven, zou de overlevende zijnen opvolger noemen. De plannen moesten bij een hunner in bewaring blijven. Na het afsterven, waren de erfgenamen verplicht, al de teekeningen en plans aan het magistraat over te leveren; dergelijke inlevering moest ook geschieden, ingeval de bouwmeesters hun werk zouden laten varen en van hun ambt afzien. De Waghemakere en Keldermans ontvingen voor hunne zorgen 100 guldens van 40 grooten, en voor de plannen 27 Philipsguldens van 25 st. elk. Iederen keer, dat zij te Gent aanwezig waren, om de werken te bestieren, werd hun elk een Philipsgulden daags betaald. Het magistraat waarborgde hun bovendien vrijdom van alle ambachtsrechtenGa naar voetnoot(1). Van 1522-1526 werden de gebouwen van het convent van Tongerloo vervangen door nieuwe, opgetimmerd naar ‘de berden’ of de plannen van Rombout KeldermansGa naar voetnoot(2). Gaan wij nu over tot hunne werken, binnen Antwerpen uitgevoerd. | |
[pagina 86]
| |
Op verzoek van keizer Karel V, ondernamen zij, in 1521, den opbouw van het Steen of gevangenhuis (zie de Vlaemsche School, 1864, blz. 191). Omstreeks 1520, was het kapittel van O.-L.-Vrouwe van zin, een nieuw en grooter koor, met krocht, aan de hoofdkerk te bouwen. Meester Dominicus en Rombout werden met het maken der plannen gelast, en den 14n Juli 1521 werd de eerste steen gelegd door keizer Karel V.Ga naar voetnoot(1) Dit werk is ook door de opkomende onlusten ondergebleven. Rekeningen van de kerkfabriek van O.-L.-Vrouwe. 1520-21: De voorgevel en de groote beuk met de zijbeuken van de Predikheeren of St.-Pauluskerk te Antwerpen, is men insgelijks aan beide meesters verschuldigdGa naar voetnoot(2). In 1525 bestierden zij de werken der St.-Jacobskerk. Aan den opbouw der nieuwe Beurs waren zij mede elkander behulpzaam, toen Rombout Keldermans, op 15 December 1531, in zijn woonhuis op de Steenhouwersvest overleed. Zijn stoffelijk overschot werd te Antwerpen in de hoofdkerk ter aarde besteld. Tot aan het einde der verledene eeuw bestond in gemelde kerk zijn grafzerk, waarop men het volgende las, in ojivale letters: Hier leet begraven Joncker Rombout Van Mansdale sterft 1531, den 15 Xber, ende Barbara Van Baeren syne huysvrouw sterft 1547 den 24 Juny. Daaronder in moderne letters: Hier leet begraven Heer en Meester Antheunis Van Mansdale Oudt Scepene deser Stadt die sterft den 5 8ber 1583 ende Jouffrouw Joanna Van Houte syn huysvrouw sterft den 7 Augusti 1583. | |
VII. - Laurijs Keldermans.Laurentius was de zoon van Anthonis den jonge, en volgde in 1531 zijnen oom Rombout op, als officieel stedelijk bouwmeester der stad Mechelen. Deze meester, in de bouw- en beeldhouwkunde opgeleid door zijn talentvollen vader Anthonis, en door zijn beroemden oom Rombout, was hun beide behulpzaam aan al de werken, die zij, zoo binnen als buiten Mechelen, ondernomen hadden. Na hunnen dood, voltrok hij meest al de in uitvoering zijnde werken, door hen aangelegd. Buiten de gewone stadswerken, waarover hij het hooger toezicht had, gaan wij de bijzonderste monumenten, waaraan hij werkzaam is geweest, opnoemen. Te Mechelen bestuurde hij den opbouw der gevels van de kruisbeuk in de O.-L.-Vrouwekerk over de Dijle, door zijnen oom Rombout geteekend en aangelegd. Hij vervolgde er ook den opbouw van het Parlement, waarvan hij, te zamen met zijnen oom, de plannen en teekeningen gemaakt had. Het grootste gedeelte van dit monument zijn wij hem verschuldigd, vermits hij bijna altoos op het werk aanwezig was. Zijn oom, in zijne hoedanigheid van keizerlijk bouwmeester, was gedurig in andere steden geroepen, en overleed toen de bouw slechts eenige voeten boven den grond gevorderd was. Te Brussel maakte hij de berderen (épures) voor de welvingen van het Koningshuis, waarvoor hem 38 lib. 7 sch. 6 den. betaald werden, of 25 stuivers voor iederen werkdag. Van 1531 tot 1533 werd hij menigmaal te Diest ontboden, om zijne hulp te leenen aan den opbouw der St.-Sulpitiuskerk. Verscheidene plannen en teekeningen maakte hij voor dit gebouw, maar bijzonderlijk voor den toren, waarvan hij den opbouw grootendeels bestierd heeft. Te Antwerpen hielp hij, in 1520, zijnen oom aan het opmaken der plannen en teekeningen voor het nieuwe koor, waarvan hiervoren gesproken is. Laurijs Keldermans overleed te Mechelen, ten jare 1534; immers volgens de stadsrekeningen werd zijn loon van een half jaar, verschenen in October 1534, aan zijne weduwe betaald. Meer dan eene eeuw hadden de Keldermansen, van vader tot zoon, elkander in hel stadsbouwmeesterschap te Mechelen opgevolgd, toen, bij het afsterven van Laurijs, dit ambt door het magistraat aan zekeren Cornelius Yemans werd toevertrouwd, ofschoon er bekwame leden der familie Keldermans voorhanden waren. Wij begrijpen niet, waarom men aan een man van oneindig minder bekwaamheid de voorkeur gaf.Ga naar voetnoot(1) Yemans werkte aan het Parlement, door de Keldermansen aangelegd, tot omtrent 1547 en werd opgevolgd door Mattheus Heyns, alias Smets, onder wiens geleide de werken gestaakt wierden, uit oorzaak der opkomende Nederlandsche beroerten. F. Steurs. |
|