De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEene onuitgegevene bladzijde
| |
[pagina 76]
| |
schrijvers, door het verdienstelijk penseel van W.-J. Herreyns geschilderd in 1793. De opschriften bij de beeltenissen, herinneren in weinige woorden hoe het reuzenwerk der Acta Sanctorum, door Heribertus Rosweyde ontworpen, en door Bollandus voor goed begonnen, en de daarnevens opgroeiende Analecta Belgica, op het punt waren te vergaan of ten minste naar den vreemde overgevoerd te worden, toen in 1789 prelaat Hermans, niet zonder overgroote kosten, beide werken aankocht en naar zijne abdij overbracht; en, van eene andere zijde, hoe de twee oude Bollandisten De Bue en Ghesquière zich te Tongerloo kwamen vestigen, om daar met behulp van eenige kloosterlingen dezer abdij, onder hunne leiding gevormd, de twee historische werken voort te zetten. Wijd en breed, en meer dan eens is het beschreven, in welke omstandigheden de abdij de taak aanvaardde, het werk te voleindigen, en op welke voorwaarden zij eigenares werd van de boekerijen, persen enz., daaraan verbondenGa naar voetnoot(1). Het is ook gekend, hoe eerst na vijf jaren, in Mei 1794, het 53e boekdeel der Acta Sanctorum en het 6e der Acta Sanctorum Belgii, in het licht verschenen. Doch voor zooveel wij weten, werd tot hiertoe de ware reden van dat lang achterblijven niet opgeklaard. ‘Dat het 52e boekdeel (het 53e der gansche verzameling) van het werk der Bollandisten - zoo schrijven de opstellers - en het 6e van de Acta Sanctorum Belgii niet eerder verschenen dan in Mei 1794, zal niemand verwonderen, die van zien of hooren de onheilen kent vóór twee jaar door de abdij van Tongerloo geleden, en de onrechtmatige hinderpalen aan beide werken gesteldGa naar voetnoot(2).’ Wat was er in 1792 in de abdij voorgevallen? Op grond eener beschuldiging, dat zij tot stapelplaats diende aan eenen voorraad van verborgene wapens, was zij straks heel dat jaar met politie en soldaten bezet, en onder hetzelfde voorwendsel bleef gedurende tien maanden de drukkerij der Bollandisten onder zegel gesloten, zoodat al dien tijd het werk stoffelijk gestuit was. - Doch verhalen wij de feiten meer omstandiglijk. Zij zijn ons bekend uit de herhaalde vertoogschriften, door de kloosterlingen bij de gouverneurs-generaal, hunne koninklijke hoogheden Maria-Christina en Albertus, en bij de staten van Brabant aangeboden. Het was daags na Nieuwjaarsdag 1792, dat de substituut procureur-generaal van Brabant, met name De Swert, een eerste onderzoek instelde, vergezeld van een achttal gendarmen of, zooals zij toen heetten, maréchaussées te paard, en eenige jagers uit het korps van Dandini. Twee schepenen en de schout van Tongerloo waren ook met hem, maar onbewust van het doel zijner zending. Dat bij het zien van dien wapentoestel en het hooren van de soldaten, die met dreigende stem de abdij invielen, de kloosterlingen op hun gemak niet waren, hoeft niet gezegd. Ja, zij waren beschuldigd voorraad van wapens in bewaring te hebben. Werkelijk in den prelaatshof ontdekte men eene mand met geweerkogels, in den grond gedolven, een totaal gewicht van zoo wat 150 pond. Hoe die daar kwamen, wisten de kloosterlingen niet te zeggen; en dit is begrijpelijk, daar op het einde van 1790, - toen, na de nederlaag der patriotten, de Oostenrijkers het land opnieuw binnenrukten - de kanunniken, voor onaangenaamheden bevreesd, de abdij hadden verlaten. Omtrent ditzelfde tijdstip - zoo herinnerde zich nu een der knechten, - op een Decemberavond 1790, waren vluchtende patriotten den hof ingeloopen, zonder dat hij wist wat zij daar verrichtten. Heel waarschijnlijk begroeven zij die kogels. Wat er ook van zij, de kloosterlingen konden niet verantwoordelijk zijn voor een feit, buiten hunne kennis gepleegd. De procureur was niettemin in zijnen schik over den vond, schoon hij voor het oogenblik verder niets ontdekte. Acht dagen later keerde hij weder met verdubbelde krijgsmacht, 15 maréchaussées en 25 jagers, en stelde een tweede onderzoek in. Drie dagen zoekens bleven zonder uitslag. Om toch niet onverrichter zake heen te gaan, legde hij de hand op een paar tonnekens buskruit, ongeveer 300 pond, den gewonen voorraad van de boschwachters, en op een aantal vuurkeien, waarschijnlijk ook door de patriotten achtergelaten en verborgen in de kamer van den onderhovenier. Des te minder grond van waarschijnlijkheid had het misdrijf, den kloosterlingen ten laste gelegd, daar sedert de wederkomst der keizerlijken, onafgebroken een schildwacht de eenige buitenpoort der abdij bewaakt had. Onder den naam van oorlogsgetuig bracht De Swert nog in rekening een vijftiental oude Spaansche vuurroeren en eene piek, - speeltuigen, schreven wij bijna, - die de boeren en knechten bij feestelijke optochten of in soortgelijke omstandigheden wel eens uit den hoek haalden. In het zoogemeend krijgsarsenaal was er dus niet veel stof om het land in gevaar te brengen. Bij een derde bezoek, den 20n Januari, spande de listige procureur eene hinderlaag, die onfaalbaar zou gelukken. Vijf punten moesten de kloosterlingen onder eed beloven, maar aangezien hij niet verklaarde waarin die bestonden, was het hun onmogelijk daaraan te voldoen. Op hunne weigering, namen 15 maréchaussés en meer dan 35 jagers voor goed post in de abdij, en op de drukkerij der Bollandisten werden de zegels gelegd. Van de eerste dagen hunner komst, toonden de soldaten zich onverdraagzaam in hunne eischen, barsch en onbeschoft jegens de kloosterlingen. Men kan er een staaltje van zien in eenen brief van Ghesquière, onlangs in 't licht gegeven, gedagteekend van den 20n Januari 1792, en waarin hij zijne moedeloosheid te kennen geeft. Indien onze toestand weldra niet verandert, zoo besluit hij zijn schrijven, en verdragelijker wordt, heb ik vastgesleld de voortzetting onzer werkingen te staken en er de ware oorzaak van kenbaar te maken aan heel het litterarisch EuropaGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 77]
| |
Antwerpsch museum.
Joseph Ghesquière, tafereel van W.J. Herreyns, houtsnede van D. Verest. De kloosterlingen, en de Bollandisten in 't bijzonder, hadden schoon protest aan te teekenen, keer op keer hunne bezwaren bij de gouverneurs-generaals in te brengen en te vertoogen hoe dat zestigtal soldaten, die op de kosten der abdij teerden, tot groot nadeel aan het klooster strekten, en hoe het sluiten der drukkerij strijdig was met het recht van eigendom, en groote verliezen na zich sleepte; alhoewel de Staten van Brabant hunne stem voegden bij die der kloosterlingen, en al de naburige gemeenten, door hunne geestelijke en wereldlijke overheden, getuigden dat er niets van het aangeklaagde ten laste der abdij was, - de bezetting duurde voort en de drukkerij was en bleef gesloten en bezegeld. Het eenige wat men erlangde, was het vertrek der jagers, die omtrent Mei de abdij verlieten. Voor het overige bleef alles in denzelfden toestand tot in November. In de oogen van Van der Noot, die te Bergen-op-Zoom schuilend, daar het nieuws der doorzoeking van de abdijen Tongerloo en Heylissem in de Gazette van Leiden had gelezen, zocht het gouvernement slechts een voorwendsel om tot de vernietiging | |
[pagina 78]
| |
der twee abdijen te komenGa naar voetnoot(1). Het is zeker, dat men den abt van Tongerloo mistrouwde, die nog al eene aanzienlijke rol speelde in den vorigen opstand, en het bezegelen der drukkerij staaft het vermoeden, dat de persen meer achterdocht inboezemden dan de handvol buskruit en de korf kogels, daar gevonden. De soldaten der Fransche republiek zouden de kluisters verbreken van de persen der Acta Sanctorum. De slag van Jemmapes (6 Nov. 1792) opende de poorten van België aan de overwinnende republiek, en een generaal, met name Eustache, vestigde zijn hoofdkwartier in de abdij van Tongerloo. Nauwelijks was hij daar, of hij hakte met den sabel de Oostenrijksche zegels van de deuren der drukkerij, en met eigene hand schreef hij het feit op eene authentieke kopie der koopakte van het werk der Bollandisten. De taal schildert naar het leven den soldatenknevel, en de grootsprekerij, den zuiderbuur eigen, is in het portret ferm afgeteekend. Hoort liever: C'est en ma qualité d'officier général des armées de la République française, c'est en ma qualité de patriote, de philanthrope et de philomath que je viens de briser les scellés apposées (sic) par les agens du despotisme autrichien pour empêcher la publication des Actes des Saints, dont cet acte même atteste la propriété et le droit de publication, légalement acquis par l'abbaye de Tongerloo. Donné à mon quartier général à la dite abbaye le 24 nov. 1792 l'an 1er de la République française. Le général com. de la Brigade des franqueurs de l'armée de la Belgique. I.S. Eustache.
Nu kon, na tien maanden stilstaan, de pers haar werk voortzetten en, gelijk wij zegden, in Mei 1794 verscheen een boekdeel van de Acta Sanctorum en een ander van de Acta Sanctorum Belgii. Dit laatste was opgesteld door Ghesquière en door Isfridus Thys, kanunnik der abdij; het eerste bewerkten met De Bue, drie kloosterlingen van Tongerloo: Siardus Van Dyck, Matthias Stals en Cyprianus Van de Goor, schoon er ook nog eenige opstellen van de oud-Bollandisten De Bye, Fonson en Berthoud in voorkomen. Beide boekdeelen zijn versierd met de portretten van den abt Godefridus Hermans en van den paus Pius VI, aan wie zij zijn opgedragen. Het laatste werd in plaat gesneden door J. Hunin, van Mechelen, die voor de gravuur en 1000 afdrukken 700 gulden ontvingGa naar voetnoot(2). Voor het portret van den prelaat gebruikte men de plaat, naar de teekening van A.B. de Quertenmont, voor de verzameling van de portretten van de leden der Brabantsche StatenGa naar voetnoot(3) gesneden door M. d. Saillieth en L.A. Claessens. Uit het verhaalde blijkt dat J. Van Hecke, de geleerde opsteller van de geschiedenis van het Bollandisme, zich bedriegt als hij het lang achterblijven der twee gezegde boekdeelen eenigermate schijnt toe te schrijven aan den eersten inval der FranschenGa naar voetnoot(1). Juist zij integendeel ruimden de hinderpalen weg. Van een volgend boekdeel, het viie van October, waren reeds 128 bladzijden gedrukt, wanneer, na de definitieve inpalming onzer Belgische provinciën door de Franschen, de abdij van Tongerloo werd vernietigd en ten gevolge daarvan het werk der Bollandisten onbepaaldelijk opgeschorst. Fr. Waltm. Van Spilbeeck. |
|