De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijMev. Van Ackere geb. Maria Doolaeghe.... ‘Naar donkren kerkhofnacht wil 'k nog niet heen!...’ Zoo schreef zij, wier naam hierboven staat, den 25sten October van het vorige jaar, op haar tachtigsten verjaardag, in het gedicht dat op blz. 183 van onzen jaargang 1883 werd afgedrukt. ‘.... Help mij leven!....’ aldus luidde hare verzuchting in hetzelfde gedicht. Helaas! noch de wil, noch de lust om haar bestaan te rekken hebben daartoe mogen bijdragen. In den achtermiddag van den 7den April is zij, na een korten doodstrijd, in hare geboortestad Dixmude zacht en kalm ontslapen. ‘Weinige vrouwen, zoo schreef, ter gelegenheid van mev. Van Ackere's overlijden, de Gazette van Gent, werden zoo algemeen geacht als mev. Van Ackere. Dixmude is en blijft fier op haar; in haar leven heeft zij meer dan eens van hare stadgenooten de sprekendste ja de aandoenlijkste bewijzen van toegenegenheid en hoogschatting ontvangen. Voegen wij er bij, dat zij ook oprecht bemind is geworden: in de eerste plaats door haren echtgenoot, van wiens liefde men ons de treffendste trekken heeft verhaald, en van alle hare familieleden, die haar om zoo te zeggen aanbaden. Wat willen die achting, die vereering en liefde zeggen? Dat zij is geweest niet alleen eene gevierde dichteres, maar ook eene uitmuntende burgeres, eene deugdzame, goedhartige gade, een braaf mensch, met oprecht vrouwelijk, dat is beminnelijk gemoed. Immers, achting en liefde zijn niet weggelegd voor boozen en ikzuchtigen; er zijn staaltjes van te noemen!’ Wij, die het hoog te waardeeren voorrecht mochten genieten de edele en begaafde vrouw persoonlijk te leeren kennen, in 1862, tijdens het taalcongres te BruggeGa naar voetnoot(1), en gedurende al de sedert dien verloopene jaren vriendelijke betrekkingen met haar onderhielden, onderschrijven geheel onverdeeld de hier aangehaalde woorden. Zij teekenen en stempelen haar naar waarheid. Met aandoening herinneren wij ons, hoe overstelpt zij was door gevoelens van dankbaarheid, toen haar bij haar 80sten verjaardag door Vlaamsche en Hollandsche beoefenaars van letteren en kunst twee albums werden aangeboden met letterkundige bijdragen en teekeningen, terwijl Dixmude zich voor dezelfde gelegenheid in feestgewaad had gehuld en ter eere der gevierde jarige een banket werd aangericht, waaraan benevens de schare van kunstvrienden en waardeerders die naar Dixmude waren getogen, de stedelijke magistraten en het puik der ingezetenen aanzaten. In proza en rijm vond zij nauwelijks woorden genoeg, om hare erkentelijkheid te uiten. In een open brief, verschenen in den Dixmudenaar van 22 December 1833, schreef zij: ‘De dag van Zondag 16den December is zekerlijk een der schoonste, gelukkigste en vereerendste dagen mijns levens. O! vermocht ik slechts het gloeiend dankgevoel dat in mij opwelt uit te drukken, terwijl de triomfklokken zingen, de beiaard speelt en de ontelbare vaandels wapperen of zwieren en zwaaien aan groote en kleine woningen! Maar daartoe is mijne pen onmachtig. Mijne ziel stroomt over van aandoening en erkentelijkheid! Inderdaad, wat is meer treffend voor een gevoelig hart dan zulke vereering van wege eene geboorteplaats, die dergelijke uitstekende bewijzen van toegenegenheid, hoogachting en burgerliefde, u uit goeder harte aanbiedt? Dat geeft moed, dat beloont, en is mij in mijn ziekelijken toestand een zoete troost.’ En in een gedicht aan vrienden en kunstbroeders luidde het: o, Vrienden, kon ik u doen voelen
Hoe, diep geroerd, mijn borst ontsteekt;
Wat dank mij door het bloed komt woelen,
Die uit den grond des harten spreekt!
Mocht ik met Bilderdijksche accoorden,
U zingen in ontgloeide woorden,
Wat mate van geluk mij valt
Ten deel, terwijl, mijn stad genaderd,
Rond mij een broederkring vergadert,
Die hoog het klinkend feestlied schalt!
'k Ben als het kind in rozengaarde,
Dat al 't gebloemte houdt in 't oog;
Maar er zóóveel, zóóveel vergaarde,
Dat 't onder 't wicht zich nederboog.
| |
[pagina 60]
| |
Zóó is mijn geest ter neer geslagen!
'k Wenschte allen danking toe te dragen:
Maar, 't is mijn zwakke kracht te zwaar,
En blijf ik pijnlijk afgesloten
Van U, mijn dierbre feestgenooten:
Toch stem ik de verlamde snaar.
Zij, die op het denkbeeld van deze huldebetuiging kwamen of er aan deelnamen, zullen daarvan eene zoete voldoening hebben gesmaakt. Met groote plechtigheid is mev. Van Ackere den 7den April ter ruste geleid. Dixmude's geheele bevolking heeft haar vergezeld tot op het kerkhof. In de straten, die de lijkstoet doortrok, waren rouwvlaggen geheschen en floersen aangebracht. Twee rijen kleine meisjes, met kronen aan de armen, traden aan weerszijden van de kist. De slippen van het baarkleed werden gedragen door de heeren J. Dautricourt, N.J. Feys-Kesteloot, De Breyne-du Bois en Reynaert. De kerk, waarin de lijkdienst werd gevierd, was niet groot genoeg om toegang te kunnen verleenen aan allen, die deel uitmaakten van den lijkstoet. Ruim een 40-tal maatschappijen en vereenigingen, waaronder eenige uit Holland, hadden zich daarbij doen vertegenwoordigen. Aan het graf werden zeven redevoeringen uitgesproken: door de heeren J. Dautricourt, burgemeester van Dixmude, namens het gemeentebestuur en de ingezetenen; De Breyne-du Bois, namens de maatschappijen Nu, worgen niet en de Ware van Duyse's Vrienden; F. Reynaert, namens de Onderwijzers; H. Haerynck, namens Brusselsche Vlamingen; P. De Swarte, namens het Willemsfonds van Nieuwpoort; P.P. Denys, namens de Jonge Vlamingen van Komen; A. Louvier, namens den Muzikalen Kring. Onze getrouwe lezers, in zooverre zij geen afzonderlijk portret van mev. Van Ackere mogen bezitten, brengen wij hier in herinnering dat het afbeeldsel van de uitstekende dichteres, wier gelaat de spiegel harer ziel was, in onzen jaargang 1879, blz. 181, voorkomt. D.V.S. |
|