aangelegenheden, teedere, wel eens lastige geldzaken ter sprake konden komen, en was zelf volstrekt de man niet, om zich daarmede veel te bemoeien en in te laten. Hij was van ganscher harte gewillig en bereid, om Edmée al zijne eigene have en goed tot huwelijksgift mede te geven; maar hoeveel dat wel bedroeg, hoe hij 't alles bij elkaar krijgen, overdragen en den toekomende op de beste wijze aanbieden moest, en of die er wel mede tevreden zou zijn, maar misschien nog andere bepalingen en voorwaarden stellen - van dat een en ander had hij hoegenaamd geen begrip en alleen reeds de gedachte er aan bracht hem tot volslagene radeloosheid. Dit alles voelde en begreep hij; maar hij voelde en begreep niet - want dit gevoel was nog al te donker, onbepaald en onontwikkeld, dan dat hij het zichzelf had kunnen bekennen en werkelijk in overweging nemen, dat eene kleine pijnlijke jaloerschheid, eene stomme droefheid op den grond van zijn hart lag en hem smartelijk aandeed, als hij er in ernst aan dacht, den schat, dien hij vier jaren lang bewaakt had en die 't licht en de vreugde zijns levens geweest was, die hem met nieuwe en teederder aandoeningen en met eene hem vroeger onbekende liefde en toegenegenheid voor zijne medemenschen vervuld had, aan een ander weg te geven.
Edmée was eindelijk 18 jaar oud, en Elberg had nog maar altijd geen man voor haar. Nu volle vijf jaren was hij enkel om harentwille in Parijs gebleven, hoe dikwijls hem ook zijn zwerflust naar zijn zooveel schooner vaderland aan den Rijn, naar Zwitserland en naar Rome had gelokt. Hij was over 't geheel een ander mensch geworden, om den wille van dat meisje. Vroeger en tot hiertoe had hij alleen gearbeid; maar de gedachte aan haar, de zorg en de tijd, welke hij aan hare opvoeding en opleiding besteedde, maakten 't hem onmogelijk, alles verder zelf te doen, wat hij voorheen in zijne werkplaats alleen gedaan had. Hij wilde dus naar een leerling omzien, een talentvollen jongen, van braaf karakter en strenge zeden, die hem tot zijne stukken de ruwe hand kon reiken, en die tegelijk door woord noch daad de kloosterlijke strengheid en reinheid stoorde, waarmede des schilders ieverzuchtige zorgvuldigheid zijne pleegdochter omgeven had.
Dit model van een jongeling was eindelijk na lang zoeken gevonden en in de werkplaats aangenomen; zijn naam was Paul. Als zoon van een rijken landbouwer vond hij oneindig meer smaak in het op het doek, dan 't onder den ploeg brengen van akkers en velden; hij wilde zijns vaders koeien oneindig liever teekenen dan melken. De vader van Paul was insgelijks een model in zijne soort en kwam tot het verstandig besluit, dat zijne daglooners 't mesten, ploegen en dorschen even goed en nog beter bij de hand nemen konden dan Paul, en dat deze zijn tijd en vlijt niet weggooien zou, wanneer hij die volgens eigen smaak, aanleg en neiging besteedde.
Het was het feest van St.-Cloud, dat half Parijs deed ledig stroomen, en Elberg wilde Edmée ook daarheen brengen. Zoo stapte hij dan in eene omnibus, Edmée aan zijne eene, Paul aan zijne andere zijde.
Toen zij in het park kwamen, maakte het zien van die vele menschen den schilder eenigszins onthutst en hij zeide:
- Gaat vooruit, kinderen! Ik zal u wel volgen.
Arm in arm gingen de jonge lieden vooruit en lachten en schertsten.
- Ja, mompelde Elberg bij zichzelf, zij zijn jong, zijn gelukkig, gelukkig in zichzelven, gelukkig in die drukte, gelukkig in elkaars gezelschap - als...
Voor de eerste maal schoot hem eene gedachte met een nasleep van zoo vreemde, gemengde, tegenstrijdige gewaarwordingen door het brein, dat hij met de hand over het voorhoofd streek en staan bleef, en toen zijn tred weder verhaastte - hij wist zelf nauwelijks waarom. De gedachte evenwel, die hem in 't hoofd was geschoten, bleef daarin hangen, en hij nam die en keerde ze om en om, hij woog en wikte haar en maakte zich er meer en meer vertrouwd en gemeenzaam mede. Zonderling, dat hij nooit vroeger zelf op dezen inval gekomen was! Hier was immers de echtgenoot dien hij nu wel twee, drie jaren voor Edmée gezocht had! Hier had hij dien immers kant en klaar voor zijne oogen en maar zoo om te grijpen; hij kon geen beter, geen passender en geschikter vinden. Indien slechts de vader zijne toestemming gaf, was er immers geen zwarigheid meer?
Paul was het, wien hij Edmée tot vrouw wilde geven. Paul moest zich maar al te gelukkig schatten - hoe was 't wel anders mogelijk? Edmée tot echtgenoote te krijgen. En Edmée beminde Paul stellig, zij moest hem wel liefhebben. Hoe vergenoegd, blij en vroolijk wandelden zij daar met hun tweeën!
Ja, hij wou de zaak terstond fiks aanpakken, alle gelden verdere aangelegenheden, die er mede in verband stonden, ten schielijkste in orde brengen, en den vader van Paul op den man af vragen, hoe die er over dacht.
Dit deed hij dan ook, en geene week later had hij een goedkeurend antwoord. De wakkere landman zei gereedelijk ja en amen; al, wat hij van Elberg en diens aangenomen dochter hoorde, bevredigde hem ten volle. Wat het geldelijke betreft, maakte hij het den schilder zoo gemakkelijk mogelijk; want hij verklaarde, dat de schoondochter hem lief en welkom was, al bracht ze niets dan haarzelve mede, en wilde dat de bruiloft zoo spoedig zou doorgaan, als Elberg en de jongelieden dat goed en doenbaar rekenden.
(Wordt voortgezet.)