De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Adriaan de Brouwer.
Teekening en houtsnede van Ed. Vermorcken, leeraar aan de koninklijke academie van antwerpen.
In onzen jaargang 1868, blz. 17, beloofden wij, eene levensschets van Adriaan de Brouwer te zullen geven. Deze meester zou volgens de eenen, te Haarlem, volgens anderen te Audenaarde ter wereld gekomen zijn, tusschen de jaren 1605 en 1608. Naar het schijnt teekende zijn vader patronen voor de tapijtmakers te Audenaarde en verdiende de arme man daarmede nauwelijks genoeg, om dagelijks brood te hebben. Zijn zoon, de toekomstige schilder, schijnt op 16-jarigen ouderdom het ouderlijk huis te hebben verlaten, zonder dat men wist waarheen hij getrokken was; men veronderstelt dat hij zich te Haarlem vestigde en daar in de leer ging bij Frans HalsGa naar voetnoot(1), die van Mechelen afkomstig was. Oorspronkelijk moet Adriaan van zijn vader teekenonderwijs hebben genoten. De verhalen over den meester zijn zoo menigvuldig als verscheiden. Wij | |
[pagina 34]
| |
nemen er hier een op, dat hoofdzakelijk is ontleend aan de werken van J. Houbraken en A. De Bie. De eerste noemt Haarlem, de tweede Audenaarde als des meesters geboorteplaats. Toen Frans Hals, op zekeren dag, bloemen en dieren gezien had, die de jonge man met de pen had geteekend, om voor zijne moeder, die kantwerkster was, tot patronen te dienen, nam hij hem als leerling in zijne werkplaats, waar Dirk Van Balen en Adriaan Van OstadeGa naar voetnoot(1) insgelijks werkzaam waren. A. de Brouwer, die zich reeds in de teekenkunst geoefend had, maakte zulke snelle vorderingen, dat zijn meester hem in een afzonderlijk vertrek plaatste en aan het schilderen zette, tot op het oogenblikt dat Van Ostade zijnen makker overhaalde, om zijn geluk elders te gaan beproeven. Op zekeren morgen ontvluchtte de Brouwer het huis van Frans Hals, de verfdoos op den rug en de teekentesch op de linker heup, den neus in den wind, de knevels omhoog gestreken en 20 daalders rijk, die Van Ostade hem, bij hunne laatste omhelzing, had in de hand gestopt. Hij begaf zich eerst naar Amsterdam, waar hij een groot aantal zijner schilderstukken vond, geteekend met den naam zijns meesters en door deze aan schacheraars verkocht die met Engeland handel dreven. Adriaan nam doek en palet en zette zich aan het werk; hij moest bewijzen, dat hij werkelijk was, waarvoor hij zich uitgaf, om op zijne beurt de kleur der dukaten van de schacheraars te zien. Daar hij geene werkplaats had, vestigde hij zich in de herberg de Fransche Kroon, waar hij was afgestapt, en naar de natuur de kleurrijke troniën der drinkers en de dikke waardin schilderde die hem bediende. De Brouwers natuur was vol tegenstrijdigheden; hij paarde aan een schoon lichaam eene fijnheid van geest, die hem algemeen bemind maakte; doch hij scheen beschroomd en zwak van karakter te zijn en leverde zich met hart en ziel aan grove genoegens over, die zijn zwervend leven en het gezelschap waarmede hij verkeerde, hem maar al te gemakkelijk verschaften. De kastelein van de Fransche Kroon was een rechtschapen man, wiens zoon vrij aardige bloemen en landschappen schilderde. De vader en de zoon stelden belang in hun jongen gast, en verkochten zijne eerste schilderij aan eenen liefhebber voor 100 dukaten. De Brouwer nam het geld, en in lachen uitbarstende, spreidde hij het op zijn bed uit, en wentelde er zich als een krankzinnige over heen. Daarna zond hij om eenen kleermaker, kocht van deze eene fraaie heerenkleeding, lichtgroene zijden kousen, kousenbanden met strikken en een nieuwen hoed. De werkplaats, die tot model diende voor vele zijner schilderijen, was een vertrek, waarvan heel het huisraad bestond uit eene ledige ton, hobbelige banken, een ketel, een bezem, eene kooi met eene merel, pijpen en kruiken. Hij verzamelde in dit vertrek waggelende en met lompen bedekte dronkaards, oude vioolspelers en dergelijk volkje; schonk hun zooveel zij lustten, en wanneer de tabaksrook de kamer vervulde, de geledigde kruiken langs den vloer rolden, eene vermiljoenkleur de aangezichten bedekte, en de vuisten pijnlijk in aanraking kwamen met de wangen, nam hij palet en penseel en ontwierp krachtige en bezielde schetsen, die hij later zonder levende modellen uitwerkte, bij middel zijner ledepop. Zoodra eene schilderij voltooid was, verkocht hij haar aan kooplieden, die hem goed begonnen te betalen; voor het overige duldde de Brouwer niet, dat men op zijne werken afdong. Door de verbazende vlugheid, waarmede hij werkte, en den aftrek, dien zijne schilderijen vonden, had hij gemakkelijk fortuin kunnen maken, ware hij niet zoo spilziek geweest. Na verloop van eenigen tijd, zag hij zich zoo diep in schulden gestoken, dat hij verplicht was, de stad Amsterdam te verlaten. Hij begaf zich te voet naar Antwerpen; doch daar hij verzuimd had, zich van eene reispas te voorzien, werd hij, bij zijne aankomst, aan de poort aangehouden en naar het kasteel gebracht. Zijne antwoorden kwamen den Spaanschen bevelhebber zoo zonderling voor, dat hij hem voor een bespieder hield, en als zoodanig ter galg veroordeelde. Gelukkiger wijze vond hij eenen beschermer in den hertog van Arenberg, die zich toen in het kasteel ophield. De Brouwer moest nu echter bewijzen, dat hij werkelijk de persoon was, dien hij voorgaf te zijn. De hertog liet Rubens om verf, penseelen en doek verzoeken. Hierop ging de Brouwer aan het werk, en schetste in weinige uren het tooneel, dat hij onder zijne oogen had: eene groep soldaten, die op eene kist met dobbelsteenen wierpen. Deze schilderij, mogelijk wel de belangrijkste van den jongen meester, was zoo krachtig en zoo geestig ontworpen, dat Rubens, zoodra hij haar zag, uitriep: ‘Dat is van de Brouwer!’ Dienzelfden dag begaf zich de deken der Antwerpsche academie naar het kasteel, sprak borg voor zijnen kunstbroeder, en bood hem 300 rijksdaalders aan voor zijne schilderij, welk aanbod gretig werd toegeslagen. Rubens bracht de Brouwer, in zijne prachtige woning, gaf hem schoone kleederen en een paard. Hier knoopte de Brouwer kennis aan met de leerlingen van Rubens en ook met David Teniers. Hij gevoelde zich echter niet op zijn gemak in de vergulde zalen van den gezant der infante; de pijp, het bier en zijne luidruchtige drinkebroeders ontbraken hem; daar kwam nog bij, dat Rubens, die toen aan de jicht leed, geen gezellig gastheer was voor iemand van vroolijken aard. Rubens had medelijden met zijnen gast en ontsloeg hem. Het eerste, wat de Brouwer deed, was zijn paard te verkoopen, en een logement op te zoeken, in welks gelagkamer hij toevallig Joost Van Craesbeke aantrof. Deze, een voormalige bakker, had Brussel verlaten en zich te Antwerpen gevestigd. Hij was een liefhebber van schilderijen, en dweepte met het talent van de Brouwer. De meester en de aanstaande leerling hadden weldra kennis met elkander gemaakt. Van Craesbeke was vroolijk en gastvrij; er volgde eene afspraak, volgens welke de Brouwer zijnen intrek bij Van Craesbeke nam en dezes meester in de edele schilderkunst werd. | |
[pagina 35]
| |
Hoewel Joost Van Craesbeke traag van begrip was, had hij evenwel gevoel voor de kunst; hij maakte in eenige maanden snelle vorderingen in de schilderkunst. De Brouwer werkte in den dag vrij geregeld met zijne leerlingen; des avonds ging hij met hen naar de herberg. Oneenigheid, waartoe, naar het schijnt, de jaloerschheid van Van Craesbeke, die getrouwd was, aanleiding gaf, had voor gevolg, dat de vrienden, na verloop van eenigen tijd, van elkander scheidden en de Brouwer de stad Antwerpen verliet. Hij begaf zich naar Parijs, maar vertoefde er niet lang. Zeer spoedig, keerde hij naar Antwerpen terug, waar hij zoo uitgeput en ondermijnd door koortslijden aankwam, dat hij kort na zijnen terugkeer overleed. Men beweert nauwelijks 24 uren later. Rubens liet zijn lijk gebalsemd in de kerk der Groote Karmelieten bijzetten den 1n Februari 1638. Indien hij geboren werd in 1605 of 1608, zou hij slechts vooraan in de 30 jaren oud geweest zijn, toen hij stierfGa naar voetnoot(1). Antoon Van Dyck heeft van Adriaan de Brouwer een prachtig portret geschilderd, hetwelk onder andere door S. Bolswert in gravuur is overgebracht. De gravuur heeft het onderschrift: Natione Flander. Te oordeelen naar het aantal uitstekende gewrochten die de jong gestorven schilder heeft nagelaten, moet hij zijn kortstondig leven zeer werkzaam hebben doorgebracht. Daarop afgaande, zullen de uitspattingen, die hem worden te laste gelegd, zoo er al iets moge van aan zijn, zeer zeker fel overdreven zijn geworden. Onder andere in de volgende steden en verzamelingen bevinden zich thans werken van de Brouwer: Aken. Verzameling Suermondt, Een slaper; Antwerpen. Museum, Kaartspelers (zie 1880, blz. 64); bij de familie Storms, Muziekmakende landlieden; bij mev. Wuyts, Herbergkrakeel; bij A. Osterrieth, Drinker; bij J. Linnig, Een waterverfschilder en Burgerwacht-overste, benevens twee met sepia-inkt uitgevoerde teekeningen, voorstellende een Rooker (halflijfs) en een Drinker; Brussel. Rijksmuseum, Herbergtwist, komende uit de St-Martensabdij, van Doornik, waar het stuk in 1794 door de Franschen geroofd werd; het is in 1802 uit Parijs teruggekomen; Zittende drinkebroers, gekocht in de veiling B. du Bus de Gisignies (zie 1882, blz. 110); verzameling van den hertog van Arenberg, Herberg (zie jaarg. 1868, blz. 17); Cassel. Kaartspelende boeren in eene herberg; galerij Schleissheim, Twee boeren bij den haard en 3 verschillende Herbergen met drinkers en rookers; Berlijn, Slaper in eene herberg, Vechtende boeren en de Hoovaardigheid; Dresden. Museum, Een boer, Vechtpartij tusschen twee boeren, Twee boeren aan eene tafel gezeten, Studiehoofd van een gapenden boer, een idem, Boer die een kind afdroogt, Vechtpartij tusschen drie boeren, Dronken boeren in eene herberg; Florence. Museum, Herberg met drinkende, rookende en slapende boeren, Drinkers aan eene tafel gezeten; Karlsruhe, Tandentrekker, Een slaper; Londen, bij den markies van Butte, 2 Herbergen; bij den graaf van Carlist, Herberggevecht; Madrid. Museum, Boertige trio, Boerengesprek en Keukenmuziek; Munchen. Pinacotheek, Dorpsgeneesheer, Hollandsche barbier, Kaartspelers, Dominosspelers, Rookers, Vedelspeler, Vechtpartij, Zingende boeren; Parijs. In de Louvre, De rooker, Rookkamer, Drinkers, Heelmeester met zijn patient, Een man die zijne pen vermaakt; 's-Gravenhage. Museum, In de herberg (behoorde in 1877 aan den heer A.A. Reynen, te Antwerpen); St.-Petersburg, verschillende Boertige onderwerpen; Weenen. Galerij Lichtenstein, Tandentrekker en twee Volkstypen. In verschillende buitenlandsche museums en bijzondere verzamelingen komen op naam van A. de Brouwer stukken voor, onder andere te Amsterdam, Avignon, Lyon enz., waartusschen vele, die de meester vast nooit gezien heeft; zulks is inzonderheid het geval met de zoogenoemde Brouwers in de twee laatstgenoemde steden. Er bestaan van de Brouwer een aantal pen- en sepia-teekeningen en andere stukken, alsook een twintigtal sterkwaterplaten. Tusschen zijne voornaamste leerlingen vermeldt men: Gonzalez Kocks (Coques), E. Van Tilborg de jonge, B. de Fouchier, Joost Van Craesbeeck en Jan Steen. Vele van de Brouwers schilderijen zijn door uitstekende plaatsnijders gegraveerd als: Meyssens, Blooteling, Mac Ardell, Lebas, Basan, Bary, Bremden, Delfos, Demouchy, Wenceslas Hollar, J. Gole, T. Major, Maloeuvre Matham, Marinus, Nicholds, Floor, Van Amstel en voornamelijk C. Visscher. In onzen jaargang 1832, blz. 202, komt een drinker van de Brouwer voor, op steen geëtst door J. Nauwens. |
|