- Ja, 't uwe, kind. Als ge het mij laat doen, zal ik er u voor beloonen.
Eene smartelijke uitdrukking vloog over de trekken der kleine en zij stamelde: ‘Ik zou wel willen..... maar...’
- Durft ge niet? Waarom niet?
- 't Is enkel omdat ze bang is, zei nu de jongen, 't woord voor haar opnemende. Ze is bang, dat het wijf haar dan slagen zal. 't Is zoo'n tang, die oude heks!
- Maar als ik het vooraf vraag en er haar iets voor betaal?
- O, dan zal ze er misschien niet tegen zijn.
Er werd dus afgesproken, dat Elberg de oude vrouw den volgenden morgen zou komen spreken. Hij drukte aan elk kind eenen frank in de hand, en de kinderen gingen dan 't bosch in, terwijl de schilder naar de herberg terugkeerde.
Den volgenden dag werd de koop gesloten. Twee franken dadelijk, nog twee, na voltooiing van het werk en een frank extra voor elke zitting Mitsdien stond de oude vrouw toe, dat Edmée zoo dikwijls voor den schilder zitten mocht, als deze verkoos, mits zij daarom haar ander gewone werk niet verzuimde.
Edmée was voor Elberg eene merkwaardige studie, zoo wel wat haar karakter, als wat haar uiterlijke betrof. Slecht voorbeeld, onbeteugelde hartstochten, grove mishandeling, bedrog, willekeur, gruwzaamheid of gebrek aan alle zedelijk gevoel bij de halfwilden, onder welke zij was opgegroeid, - dat was de zedelijke kring, waarin zij de meisjesjaren had bereikt; dat was de bodem, waarin een warm hart, een diep gevoel, een fijn gewaarwordingsvermogen, een helder verstand en een levendige zin voor al 't bevallige en schoone waren gezaaid geworden. Geen spoor van gemeenheid was in de natuur van het meisje; geen woord kwam over Edmee's lippen, dat niet eene diepe beteekenis had; en elke beweging harer leden verried eene vreemde, eigenaardige bevalligheid.
Elberg was geheel betooverd door het lieve kind, dat, als het voor hem zat of stond, niet alleen zijne kleinste bedoelingen scheen te raden, maar in hem steeds slechts gedachten van eene wonderschoone gestalte opwekte. Hij schetste, teekende en schilderde haar in alle mogelijke houdingen. Somwijlen vreesde hij, haar te vermoeien, doch als hij haar deze vrees te kennen gaf, schudde zij met een betooverend lachje en een nadrukkelijk ‘Nooit’ het hoofd. Zoo werkte hij dan voort en redekavelde soms met haar, maar kon ook wel eens een uur lang een zwijgen in acht nemen, dat zij nooit trachtte af te breken.
Eindelijk, nadat de troep ten vijfden male zijne onherroepelijk laatste voorstelling gegeven had, pakten de kustenmakers toch hun armzalig boeltje op, om hunne omzwervingen te vervolgen. Zoo deed ook Elberg; onder menig zwaren zucht nam hij zijn ranseltje, haalde den wandelstok uit den hoek en sloeg den weg naar Parijs in, waar hij op dit tijdstip zijne werkplaats had. De tijd zijner zomerreis was om en hij keerde in zijn kwartier Beaujon terug, om er rustig de vruchten van te plukken.
(Wordt voortgezet.)