De Vlaamsche School. Jaargang 29(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Van een eenig kind. I. Een kind is hun geboren, een frissche, kloeke zoon, het evenbeeld zijns vaders en als de moeder schoon. Naar de eedle vrucht der liefde had zij zoolang gesmacht: Zij schouwt, vol reinen wellust, op 't lieve wichtje en lacht. Hij buigt zich naar de gade, die hij zoo teeder kust; en tevens zoent hij 't zoontje, dat aan haar zijde rust. O, welkom in het leven, gij, aangebeden kind! Door moeder en door vader wordt gij zoozeer bemind. II. Dra zal het kind een jaar zijn; verstandig als niet een en kloek is 't voor zijn leeftijd: het loopt bijkans alleen. De vader neemt het zoontje, en plaatst het aan den wand; hij deinst, hij lokt het verder en reikt het blij de hand, Het komt, het wankelt: vader, die op het snaakje past, heeft de armen uitgestoken en grijpt zijn lieveling vast. De moeder ziet, vol fierheid, naar 't lieve schaatrend wicht, en hemelzoete vreugde beglanst haar aangezicht. III. 't Geluk is onbestendig: nog is geen ander jaar voorbij, en dagen komen van smart voor hem en haar. Het dierbaar eenig kindje is ziek en lijdt zoozeer, het rust daar in zijn wiegje en, ach! het lacht niet meer. Het speelde nog zoo lustig, zoo blij verleden week; en nu, het is zoo mager, zijn kaakjes zijn zoo bleek. De moeder weent in stilte zoo menig bittren traan; de vader is zoo droevig... Moet al hun heil vergaan?... IV. De dokter is gekomen en heeft het kind gezien: - Ach! zal het dra genezen? - Misschien, zegt hij, misschien... Misschien... O, wreede twijfel, die schier geen hoop meer laat, en in der oudren boezem steeds dieper wonden slaat! Misschien... Eilaas, hoe aaklig weerklinkt ge in 't vaderhart? Wat stort gij de arme moeder in matelooze smart! Misschien... O, maak, Algoede, hun zoontje weer gezond: U zullen de ouders loven tot hunnen laatsten stond. V. Vergeefs gezucht, gebeden en redding afgesmeekt! De dood kent geen erbarmen; het levensdraadje breekt... Nu is het kindje een engel, een blanke serafijn... Ach! waar' het nog in leven!... Neen, 't moest geen engel zijn. Daar zit nu de arme moeder, schier de oogen uitgeweend... Daar zit nu de arme vader, door wanhoop als versteend. Daar zitten zij te zamen bij 't lijkje van hun zoon, en 't is nu, o, zoo treurig, zoo treurig in hun woon. Leonard Buyst. Brussel, 1883. Vorige Volgende