Peter Benoit te Parijs.
Op Maandag 7 Mei werd het oratorio LuciferGa naar voetnoot(1) in de Fransche hoofdstad voor de eerste maal ten gehoore gebracht, in de ruime zaal van het Trocadero. Solisten waren de heer E. Blauwaert (baryton), Lucifer, mev. Montalba (soprano) en mev. Vicini (alt), het vuur, de heeren Vergnet (tenor), het water, en H. Fontaine (bas), de aarde. Koren en orkest bestonden uit ongeveer 500 personen. De uitvoering mocht in allen deele welgelukt genoemd worden. Solisten, koren en orkest, allen wedijverden om het meest, om het werk dat hun toevertrouwd was, op eene onberispelijke wijze te vertolken.
De bijval was dan ook algemeen groot; zelden zagen wij meer geestdrift, vooral na afloop van het 2de en 3de deel, wanneer de toejuichingen geene einde schenen te zullen nemen. Er werden den toondichter twee lauwerkransen aangeboden, eene namens de koren en het orkest, de tweede namens den hertog en de hertogin van Camposelice, door wier toedoen de uitvoering van het oratorio te Parijs plaats vond. Des avonds, na afloop van de muziekplechtigheid, gaf de hertog van Camposelice een banket in zijne prachtige woning, in de Kleber- | |
laan 27. De dichter, de toonzetter, de solisten en de afgevaardigden der Fransche en Belgische pers behoorden, met vele aanzienlijke gasten, tot de genoodigden. Aan tafel bracht de heer Ch. Grandmougin, afgevaardigde der Fransche drukpers, in een lofdicht hulde aan de heeren Peter Benoit en E. Hiel.
Woensdag 9 Mei werd in het Hôtel Continental den dichter en toondichter een feestmaal aangeboden door de te Parijs verblijvende Belgische kunstbeoefenaren. Het feest werd voorgezeten door den heer baron Limnander. Na afloop van den disch zong de heer H. Fontaine, leeraar aan de Antwerpsche muziekschool, drie liederen van den cyclus: Liefde in 't leven, woorden van Em. Hiel, muziek van Peter Benoit; de meesterlijk voorgedragene stukken verwierven den grootsten bijval.
Voor de uitvoering van Lucifer werd aan intree-geld de aanzienlijke som van 90,000 fr. ontvangen, die geheel afgestaan werd aan de vereeniging van Fransche oud-soldaten. De hertog van Camposelice, die destijds Brussel bewoonde en er leerling was van het conservatorium, had al de kosten der uitvoering voor zijne rekening genomen.
Er is sprake, van nog in den loop dezes jaars het oratorio De Schelde, in Parijs, te doen opvoeren. Ook voor deze opvoering zou de hertog van Camposelice al de kosten op zich nemen, om de opbrengst der intree-gelden aan een liefdadig werk te besteden. Eere aan den man, die zoo edelmoedig zijn fortuin ten dienste stelt van het goede en schoone.
Zooals te verwachten was, heeft de stad Antwerpen niet nagelaten aan den heer Benoit te toonen, hoeveel deel zij in den zegepraal neemt, dien hij te Parijs heeft behaald.
Den 20sten Mei was den uitstekenden meester te Antwerpen een feest bereid, dat hij steeds met welgevallen zal herdenken.
Dien dag, ten 1 uur namiddag, werd hij in de groote zaal der Koninklijke Harmonie door eene inderdaad luisterlijke vergadering opgewacht: het Antwerpsch magistraat, afgevaardigden van al de stedelijke muziekvereenigingen, de keur der Antwerpsche muziekbeoefenaars en liefhebbers, zeer vele aanzienlijke personen waren opgekomen ter eere van Peter Benoit, die bij zijn binnentreden met gejuich en fanfaren begroet en, na de verwelkoming door den heer burgemeester, het zeer goed uitgevoerd openingsstuk van zijn eigen Elzenkoning te hooren kreeg.
Daarna werd hij door den heer burgemeester L. de Wael als volgt toegesproken:
Waarde meester Benoit!
Bij uwe terugkomst uit Parijs, alwaar uw oratorio Lucifer voor de eerste maal onder uwe leiding werd opgevoerd, en benevens de toejuiching van duizenden, ook de goedkeuring der uitstekendste kunstenaars dezer wereldstad mocht wegdragen, hebben uwe Antwerpsche vrienden het zich ten plicht gerekend, u de herhaalde uitdrukking hunner toegenegenheid en bewondering te betuigen.
Ik zeg - en niet zonder inzicht - de herhaalde uitdrukking hunner toegenegenheid en bewondering.
Want, voorwaar! Antwerpen heeft niet gewacht tot het buitenland u als schepper op het kunstgebied de wijding gaf, om u op de nadrukkelijkste wijze van zijne innigste gevoelens blijken te geven.
Voor jaren wierdt gij, als een jeugdige stam, in onzen bodem overgeplant: en het was de zonneschijn van Antwerpens toegenegenheid, het waren de sterkende sappen van zijnen echt-Vlaamschen kunstzin, die dezen stam deden opgroeien tot den kloeken en stevigen boom, waarvan het vaderland sedert reeds zoo vele en zoo hartverkwikkende kunstvruchten mocht genieten.
Inderdaad, ondanks den zwaren last en de menigvuldige dagelijksche beslommeringen, die het bestuur onzer stedelijke muziekschool, met hare duizend leerlingen, u op de schouders legt, vindt gij in de goedkeuring en den steun uwer medeburgers immer meer opgewektheid en kracht, om met meesterwerk bij meesterwerk onze geestdriftige bewondering gaande te houden.
Nu eens was het de Schelde, dit prachtig vaderlandsch gewrocht, waarin gij den stroom, bronader van Antwerpens welvaart, bezingt, en de heldenschimmen van het voorgeslacht uit den nevel der wateren als doet oprijzen, om ons van hun lijden en strijden te spreken, door uwen machtigen adem bezield.
Dan weer schonkt gij ons uwe Kindercantate, wonderlijk naïeve uitdrukking van al het frissche en levenslustige, dat het gemoed onzer kleinen doortintelt. Of het was uwe reusachtige schepping de Oorlog, met zijne heirscharen van koren, die ons in tafereelen, grootsch en aangrijpend als de oorlog zelf, schrik en afgrijzen kwam inboezemen voor dom geweld en broederslachting.
Ofwel, gij hieft, in volle lucht, den feestzang aan, ter eere van onzen Rubens, met eenen gloed van kleur en eene volheid van kracht, welke hij zelf, hadde hij het mogen hooren, zijner waardig zou hebben gekeurd.
En, bij elke uitvoering van deze en menige andere uwer gewrochten, welk eene macht van medewerkers zij ook mochten vereischen, hadt gij slechts te roepen: ‘Antwerpen, komt op!’ om uit de hoogste standen gelijk uit de nederige burgerklasse, een leger van mannen en vrouwen te zien toesnellen, met hart en ziel, tijd en moeite ten beste gevende, om u uwe stoutste kunstdroomen te helpen verwezenlijken.
En zoo heeft Antwerpens bevolking u van den beginne af aan, hare toegenegenheid en bewondering laten blijken. En ons stedelijk bestuur achtte zich telkens gelukkig, u en haar, bij uw vaderlandsch en verheven pogen, niet slechts met zijne zedelijke, maar ook met stoffelijke ondersteuning ter zijde te staan.
Thans echter, dat ook in Frankrijks hoofdstad een uwer werken op zulke schitterende wijze ten gehoore werd gebracht, kunnen uwe vrienden en kunstgenooten niet nalaten, u nogmaals te bewijzen, welk belang zij stellen in alles wat uwen zoo rechtmatig verworven roem kan uitbreiden of verhoogen.
Daarom hebben zij verlangd u, bij uwe thuiskomt, plechtig geluk te wenschen.
Van ganscher harte sluit het stedelijk bestuur zich aan bij deze betooging; en ik, persoonlijk, ben fier en gelukkig u, als hun aller tolk, dit blijvend aandenken hunner toegenegenheid met onze Plantijnsche letteren gedrukt en met de handteekens uwer vrienden en medewerkers bekleed, te mogen overhandigen.
Het eenvoudig en bondig opschrift van dit stuk luidt als volgt:
‘Bij gelegenheid der eerste uitvoering te Parijs van het toongedicht Lucifer, op vii Mei m.dccc.l.xxxiii, betuigt het kunstminnend Antwerpen dank en hulde aan zijnen Vlaamschen meester Peter Benoit.’
Moget gij, waarde meester! ons nog lang behouden blijven in uwe volle kracht! Dan zullen wij nog menig meesterwerk van uw genie mogen genieten en bewonderen; en eens, zal
| |
dan Antwerpen misschien, thans zoo trotsch op zijne Vlaamsche schilderschool, met even veel fierheid roemen mogen, op de school zijner Vlaamsche muziek!
De redevoering van den heer burgemeester werd door Peter Benoit uitvoerig beantwoord in dezer voege:
Dames en heeren,
Deze zoo grootsche en ongedwongene betooging ontroert mij diep.
Evenwel kan ik deze eerbewijzing niet beschouwen als zijnde tot mij alleen gericht. Neen! uwe hulde bedoelt ook degenen, die door hun talent meewerken om onze jonge muzikale school te stichten en uit te breiden; zij is gericht tot onze dichters, onze toonkunstenaars, onze leeraars.
Nu nochtans gevoel ik mij fier en gelukkig bij de gedachte, dat de eerste uitvoering van den Lucifer te Parijs ons het schoone feest verschaft, hetwelk ons vandaag hier samenbrengt.
Dit oogenblik voert mij terug naar een tijdstip vol zoete dichterlijke herinneringen, toen de leden der Koninklijke Koormaatschappij van Gent, voorgezeten door den heer de Maere-Limnander en bestuurd door den heer Edward De Vos, voor de eerste maal den Lucifer te Brussel uitvoerden.
Deze uitvoering had plaats met de medehulp der dames van Gent, Antwerpen en Brussel, van het grootsch orkest der hoofdstad, van den uitmuntenden organist den heer Alfons Mailly, en met de meewerking van kunstenaars, waarvan enkelen, die destijds beginnelingen waren, ten huidigen dage befaamde kunstenaars geworden zijn. Ik bedoel mev. Valentina Degive-Ledelier, de heeren Henry Warnots en Emiel Blauwaert.
Zulke en andere aangename herinneringen brengt de prachtige betooging van heden mij voor den geest. Wat zal ik u zeggen voor de hulde, welke gij aan de Vlaamsche muzikale beweging in mijnen persoon bewijst?
Ik dank u allen uit der harte!
Ik bedank Mijnheer den gouverneur der provincie Antwerpen, Mijnheer den burgemeester, de schepenen en de leden van den gemeenteraad voor de eer welke zij onze nationale toonkunst bewijzen, alsook de heeren inrichters van dit luisterlijk feest en de verschillende maatschappijen, die zonder onderscheid van partij of denkwijze, den oproep van het inrichtend comiteit hebben beantwoord.
Ik bedank insgelijks het orkest, dat zoo welwillend zijne medewerking verleend heeft aan deze betooging; den uitstekenden leider, mijnen vriend den heer Alfons Lemaire, die zich zoo belangloos met het bestuur heeft willen belasten; alsmede de dames en heeren der koren.
Met ontroering gedenk ik den kunstbeschermer, wiens naam ik niet kan uitspreken zonder er tevens de uitdrukking van mijne diepe dankbaarheid en mijne algeheele toegenegenheid bij te voegen; ik bedoel den heer hertog van Camposelice, aan wien onze muzikale beweging de uitvoering van den Lucifer te Parijs verschuldigd is. Het is in België dat de edele hertog zijne krachtige kunstovertuiging geput heeft, alsook het gevoel van de waarde der Vlaamsche muzikale beweging.
Ik vervul mede een aangenamen plicht, wanneer ik hulde breng aan mevrouw de hertogin van Camposelice, de beminnelijke en verstandige echtgenoote van mijn edelen vriend.
Ik wil niet eindigen zonder ook eene erkentelijke herinnering te wijden aan de voortreffelijke vertolkers van den Lucifer te Parijs. Dank dus aan mevrouw Renier Montalba en mevrouw Ternier-Vicini; aan de heeren Vergnet, Blauwaert en Henri Fontaine; aan den talentvollen organist C. Loret, professor bij de school Niedermeyer; aan de orkesten en vereenigde koren van de Opera en de Opera-Comique; aan den heer Emiel Bourgeois, den zangbestuurder der Opera-Comique, die de studie der koren met uitstekend talent bestuurd heeft.
Een woord van hulde zij gebracht aan den heer Victor Wilder, die in samenwerking met den heer Gustave Lagye, nevens het Vlaamsch meesterstuk van Emanuel Hiel, een meesterwerk van Fransche vertaling heeft voortgebracht.
Ik mag mijn goeden vriend Leon Verken niet vergeten, die, te zamen met den heer E. Bourgeois, de uitvoering van den Lucifer heeft tot stand gebracht, en evenmin den heer Cruppi, den bijzonderen secretaris van den hertog van Camposelice.
Met genoegen stel ik vast, dat onze Vlaamsche zangers, nevens hunne schitterende medesolisten, eenen bijval hebben ingeoogst welke den Belgischen naam tot eere verstrekt.
Ten slotte, Mevrouwen en Mijnheeren, gij allen die door uwe tegenwoordigheid bewijst, hoezeer onze Vlaamsche muzikale kunst u dierbaar is, gij allen, inwoners van ons lief en kunstminnend Antwerpen, ik bedank u uit ganscher harte voor de blijken van genegenheid, die gij mij op dit oogenblik geeft. Ik verzeker u nogmaals van mijne verkleefdheid aan onze muzikale zaak; die verkleefdheid is en zal blijven wat zij in het verleden was: volledig, innig, onwrikbaar!
Beide redevoeringen werden niet slechts hartelijk, maar geestdriftig toegejuicht.
Het adres, door den heer burgemeester den heer Benoit ter hand gesteld, is op perkament gedrukt bij de heeren Buschmann met letteren uit de Plantijnsche drukkerij en gebonden door J. Mössly.
Vervolgens brachten twee dames aan Benoit een gouden lauwer, uit naam van de vereenigde muziekmaatschappijen.
Ten besluite werd op onverbeterlijke wijze het Koor des levens uit het 3e deel van Lucifer voorgedragen door de zangers en zangeressen van de Muziekmaatschappij en den Katholieken Kring.
Nadat nog een hartelijk Leve Benoit! ter eere van den voortreffelijken toonzetter was aangeheven, ging de vergadering uiteen.
|
-
voetnoot(1)
- Zie de Vlaamsche School van 1867, blz. 135. De Fransche vertaling van het gedicht werd geleverd door de heeren V. Wilder en G. Lagye en verscheen te Parijs, in de drukkerij Chaix.
|