Garibaldi.
(Vervolg van bladzijde 43.)
Doch Garibaldi, verre van ontmoedigd te zijn door het verschrikkelijk gevolg van zijnen misstap, van zijne onbekwaamheid, van zijne domheid in de krijgskunde, deed, met zijne gewone zwetserij, nadat hij met eene macht van 50,000 man er 3000, die gelast waren hem een weinig bezig te houden, teruggedreven had, de volgende proclamatie bekend maken:
‘Welaan, jeugdige zonen der vrijheid! gij hebt ze teruggezien, de hielen van die schrikwekkende soldaten van Willem. Gij hebt eene roemvolle bladzijde geschreven voor de jaarboeken der republiek... Gij hebt de bekwaamste troepen der wereld overwonnen...’
De doodstrijd der stervende Fransche soldaten was het antwoord op dezen zegezang.
Ja! een der droevigste rampen der Fransche legers in dien treurigen oorlog; de ramp, die die lange reeks van jammeren heeft gesloten door de vernieling van een gansch leger, voortgestooten tot aan de Zwitsersche grenzen tusschen de monden der vijandelijke kanonnen en de ijselijkheden van een sneeuwgraf, ziedaar het onmiddellijk en ontegensprekelijk gevolg van de krijgskunde van Garibaldi, ziedaar het sombere zegeteeken van wat men met zoo grooten ophef de ‘overwinning van Dijon’ genoemd heeft!
Garibaldi, toen hij de Alpen weer overtrok en den weg naar het Capitool hernam, kon, gelijk Julius Caesar, zijnen geheelen veldtocht met drie woorden beschrijven. Hij behoefde slechts ééne letter te veranderen in dien onvergetelijken volzin en uitroepen: Veni, vidi, vixi.
Ik kwam, ik zag, ik heb geleefd.
En dit was eene diepe waarheid, in de beteekenis, die de Latijnen gaven aan het woord vixi: ik heb geleefd, dat is: ik heb opgehouden te leven, ik ben dood. Ja, hij was wel degelijk dood, ofschoon hij nog vol leven was.
Toen hij, te Aspromonte, handgemeen werd met de troepen van zijnen koning, verliet de overwinning hem spoedig en een kogel kluisterde hem voor maanden op het smartenbed.
Doch dat waren slechts eene nederlaag en eene wond, toegebracht aan eenen oproerling. De veldtocht van Frankrijk doodde hem beter, dan honderd kogels en tien neerlagen vermochten.
Deze doodde hem zedelijkerwijze en voor immer!
De begoocheling, die hem en zijne vrijwilligers in de oogen der menschen groot maakte, werd voor altijd begraven onder de sneeuw van den Jura en onder de lijken der Fransche krijgers.
De verklaring van den gewezen politie-prefect voor de commissie, belast met het gerechtelijk onderzoek over de gebeurtenissen van 18 Maart, te Parijs, voltooit de schets van dat leger aldus:
‘... Enkele dagen vóór den 18den Maart, kwamen er nieuwe benden aan voor het oproer; deze hebben het aanzien van Parijs geheel en al veranderd. Het waren manschappen van het Vogezische leger, behoorende tot de onregelmatige korpsen, die te Lyon ontbonden werden, Garibaldisten. Wij zagen die mannen te Parijs aankomen met roode hemden aan en een pauwenveêr op den hoed. Het was eene maskerade, als gij wilt, maar 't was het oproerig leger, dat zijne vorming voltooide. En later heb ik, op deze zelfde plaats, daarvan de proef gehad. Ik ben tegenwoordig geweest bij het verhoor der eerste gevangenen uit de bende, die Flourens en Duval volgde. Het verbaasde mij te zien, dat van drie gevangenen er minstens één dier mannen was. Ik schat, dat omstreeks 18,000 man der onregelmatige korpsen het oproerig leger van Parijs zijn komen versterken.’
Verder, het midden-comiteit der Commune deed het opperbevel over de verbondene troepen aan den condottiere zelven aanbieden. Maar zich de geleden onaangenaamheden herinnerende, en een voorgevoel hebbende van die hem te wachten zouden staan, weigerde hij.
In den vreemde was het niet alleen de generaal von Manteuffel, die Garibaldi's gedrag zoo streng beoordeelde; alle tot het leger behoorende Duitsche schrijvers komen overeen, om het te veroordeelen en belachelijk te maken.
Alzoo, in dien treurigen oorlog, moest hem alleen de schande voorbehouden zijn, niet slechts verslagen, maar ook bespot te worden door zijne vijanden. Nemen wij de voor de hand liggende beoordeeling van von Wickede:
‘Van alle min of meer aanzienlijke opperhoofden, die in dien reuzenstrijd voorkomen, heeft voorzeker de oude Garibaldi de meeste nuttelooze woorden uitgesproken, en in werkelijkheid de minste heldendaden gepleegd; hij verdient, om zijne overdreven zorgeloosheid, waarlijk veracht te worden. In plaats van, in October en November, toen hij ons merkelijke schade kon berokkenen, krachtdadig strijd te voeren en op Nancy en Bar-le-Duc voort te rukken, bleef hij onbeweeglijk, en hield hij zich alleen bezig met de meest opgeblazen en zotste proclamaties uit te vaardigen.
Hij is ons eerder nuttig dan schadelijk geweest, en indien de andere generaals en de overige legers hem en zijnen benden hadden geëvenaard, zou onze overwinning ons niet zooveel gekost hebben.....’
Ziehier eindelijk, het besluit der commissie van onderzoek, gelast door de nationale vergadering om de uitgaven van het Vogezische leger te beoordeelen:
‘Buiten de regelmatige middelen, en de geregelde troepen, kunnen er geene zekerheid voor de financiën, geen ernstig leger, geene krijgskundige ondernemingen, die dezen naam verdienen, bestaan.’
Daarenboven, zeide deze commissie van onderzoek, aan het einde van haar verslag, tot de nationale vergadering:
‘Indien de generaal Garibaldi een Fransch generaal geweest was, zouden wij gedwongen zijn, u te verzoeken, dit verslag en de bewijsstukken door de vergadering te laten verzenden naar den minister van oorlog, ten einde te onderzoeken of de generaal Garibaldi niet voor eenen krijgsraad moest gebracht worden, om zijn gedrag te verantwoorden; dewijl hij, met voorbedachten rade en zonder slag of stoot, aan den vijand stellingen heeft overgelaten, die hij last had ontvangen te verdedigen en dewijl hij oorzaak is geweest van 't verlies eens Franschen legers en van eene nederlaag die, behalve Sédan en Metz, in de geschiedenis haars gelijken niet heeft.’
Ziedaar een portret van den redder van Italië, van den afgod diergenen, die, ofschoon gebonden en geblinddoekt, onder den kreet: leve de vrijheid! leve de verlichting! in den revolutionairen molen rondloopen. En dat portret is zooveel te sprekender, omdat het grootendeels geschetst is door vrienden, die bij zijnen dood nog blijkbare teekenen van rouw gegeven hebben.
Verax.
De middelstand is de gelukkigste; dáar schuwt men de luiheid en moet men werken voor zijn brood.
G.J. Mulder.
Van elken toren, dien men bouwen wil, berekene men eerst de kosten.
P. Heering.