De familie Granvelle.
(Vervolg van blz. 186.)
Don Frans-Thomas Perrenot de Granvelle,
alias d'Oiselet, graaf van Cantecroy, voegde bij de lange reeks titels zijns ooms nog een aantal andere. Hij bevond zich (zie de verhandeling van den geleerden Gachard) te Napels, wanneer hij het afsterven zijns zoons vernam, en begaf zich naar Praag, alwaar hem bericht werd dat keizer Rodolf gansch het personeel van wijlen zijnen oom gevangen genomen had; meer nog, hij had al zijne goederen in deze stad en elders in het keizerrijk doen verbeurd verklaren en zelfs zijn lichaam in beslag genomen. Terwijl de erfgemaakte pogingen aanwendde om de invrijheidstelling der gevangenen en de beslagopheffing der aangeslagene goederen (het graafschap Cantecroy daarin begrepen) te bekomen, deed een edelman des keizers hem roepen en zegde hem, dat het inzicht des keizers was hem zijne onwettige dochter Karolina ten huwelijk te schenken op de volgende voorwaarden: 1o Zijne Keizerlijke Majesteit zal haar wettig maken en hooger verheffen dan Karel V de hertogin van Parma verheven had; 2o zij zal haar een bruidschat medegeven, in evenredigheid harer hoedanigheid; 3o ten gevolge van dit huwelijk zullen aan don Frans-Thomas alle nagelatene goederen zijns ooms teruggegeven worden; 4o de gevangenen losgelaten; 5o de keizer zal zijne dochter met een leen des keizerrijks beschenken, dat tot een prinsdom verheven wordt, indien het dit alreeds niet is; 6o hij zal zijnen schoonzoon tot edelman zijner kamer maken. De graaf van Cantecroy nam deze uitmuntende voorstellen aan en trad te Praag, op den 10n Februari 1608, in den echt met Karolina, markiezin van Oostenrijk, natuurlijke dochter van keizer Rodolf II en van Euphemia van Rosenthal; Karolina had toen slechts den ouderdom van 13 jaren bereikt. Te dezer gelegenheid werd hij prins van het Heilig-Rijk uitgeroepen. Frans-Thomas was de laatste bezitter van het graaf schap Cantecroy in het
geslacht der Granvelle's. Algemeen erfgenaam van dit doorluchtig huis, was hij dit echter maar onder zekere voorwaarden. Onder andere moest hij zijnen neef (eenen zoon van Margaretha Perrenot de Granvelle, eigene zuster des cardinaals), volgens overeenkomst, eene som van 150,000 frank aftellen. Om zooveel geld te vinden, zag de graaf zich verplicht een gedeelte zijner landgoederen te verkoopen. Den 5n Maart 1615, verkoopt hij aan Jan de Cordes, heer van Wichelen en Kriscamp, de aloude villa of het laathof van Dieseghem, onder Mortsel, groot 48 bunderen; de windmolen en eene tiende aldaar; het leenhof ten Eeckhove of Blauwesteen, onder Contich; verschillende andere goederen en tienden onder Contich, Reeth, Aertselaer, enz.; de gezamenlijke koopsom beliep 70,000 gulden. Het volgend jaar verkocht hij het grafelijk kasteel en de heerlijkheid van Cantecroy, Mortsel, Edeghem en Luythagen, aan Jan Maes, onder voorwaarde nochtans dat hij den titel van graaf van Cantecroy voor hem en zijne opvolgers behoudt. Nog hetzelfde jaar (1616) droeg de graaf de heerlijkheden Borsbeeck, Bouchout en Hove aan messire Anthonis de Tassis op. Aangaande de overblijvende heerlijkheden Contich, Reeth, Waerloos, Aertselaer, weten wij niet of de graaf ze aan particulieren of aan den hertog van Brabant afstond. Don Frans-Thomas stierf te Besançon den 5n Januari 1629, slechts één zoon nalatende met name:
Eugeen-Leopold Perrenot de Granvelle, gezegd d'Oiselet, markies, prins en maarschalk van het Heilig-Rijk, graaf van Cantecroy, baron van Nieuwstad, enz. Hij verbond zich te Brussel in den echt met de schoone Beatrix van Cusance, gesproten uit een zeer edel geslacht, en overleed kinderloos ten gevolge der pest, te Besançon, den 6n Februari 1637. Door zijn testament had hij tot zijne algemeene erfgenamen aangesteld, de kinderen die uit Beatrix van Cusance geboren zouden worden, onder voorwaarde dat de voogdij dezer kinderen zijne moeder, Karolina van Oostenrijk, zou toebehooren; in het tegenovergestelde geval zou zijne moeder de algemeene erfgename wezen. Daar de titel van graaf van Cantecroy een Brabantsch leen was, had Karolina er het verhef over gedaan op den 5n Januari 1632. Pas waren veertien dagen verloopen sedert het afsterven van den prins van Cantecroy, als zijne weduwe den hertog van Lorreinen huwde. Nog hetzelfde jaar, in September, werd prinses Beatrix moeder van eenen zoon, die overleed in het begin van 1638 en te Beauvoir, in de kapel van Sint-Nicolaas, begraafplaats der heeren van Cusance, ter aarde werd besteld. De geheimzinnige geboorte en dood van dit kind gaf aanleiding tot een uitgebreid proces dat bijna een vierde eeuws duurde. Inderdaad, krachtens bovenstaande testament, moesten de goederen van het huis van Granvelle op Karolina van Oostenrijk versterven, indien de prins van Cantecroy geen kroost naliet, zooals het feitelijk plaats had. Doch een ander lid der Granvelle's alias Jaak-Nicolaas de la Baume de Granvelle, deed zijne rechten op de rijke erfenis gelden. Voor verdere bijzonderheden over dit geding, kan men het werk van den heer rijksarchivaris Gachard raadplegen.
Mortsel.
J.B. Stockmans.