- Helaas! Mevrouw! de schilderij is verkocht; zij wordt morgen ochtend weggehaald... Gij zult ze waarschijnlijk nooit meer zien.
- Ach! dat ik nog rijk ware! Is zij duur verkocht?
- Twintig duizend franken.
- Twintig duizend franken!... God zij geloofd... met zulke som... Vaarwel, mijnheer, vaarwel.
- Mevrouw, gij gevoelt u onpasselijk... Sta mij toe u mijnen arm aan te bieden en u te vergezellen....
- Neen, mijnheer, 't is niets.... eene duizeling! Ik ben zeer zwak, 't is niets!
- Verschooning! ik weet niet wat te doen met mijn tijd.
De schilder nam zijn hoed, en geen acht gevende op de verzoeken der onbekende, vroeg hij haar: Waar is uwe woning?
- Zeer verre... rue de Grenelle saint Germain 88.
De schilder gaf dit adres op aan eenen voorbijrijdenden koetsier, hielp de dame instappen en plaatste zich naast haar.
De paarden gingen voort.
- Gij zijt dus door zeer groote rampen bezocht, mevrouw? zeide de schilder, toen zijne gezellin eenigszins van hare ontsteltenis bekomen was.
- Ik heb bijna al mijne bloedverwanten verloren, en ben in rechtsgedingen verwikkeld geworden, waardoor mijn fortuin verslonden werd. Niets meer bezittende, is nu de overwinning voor mijne tegenpartij, en bij gebreke eener twintig duizend franken, zie ik mij veroordeeld tot eenen toestand, die dicht aan de ellende grenst... Ik heb vroeger zooveel gegeven, dat ik nu op vrienden had moeten kunnen rekenen!... Mijn laatste vriend heeft mij met mijne laatste kroon verlaten.
- Zoo zijn alle vrienden, mevrouw... Zonder ondankbaarheid zou men heden zijnen weg niet kunnen maken.
- Ik ben fier gebleven, mijnheer, en de markiezin de C... zal het eigenbelang slechts door medelijden bevechten!
- Ziehier uwe woning.... Indien mijne wenschen u van dienst kunnen zijn, ik houd ze ter uwer beschikking, mevrouw; zij zijn oprecht; ik zou gaarne verlangen het recht te hebben, u eenigen dienst te bewijzen.
De markiezin steeg uit het rijtuig, en herinnerde den schilder zijne belofte, van deze ontmoeting niet te zullen spreken.
Den volgenden dag, den eersten Januari, omtrent twee ure, werd mevrouw de markiezin de C... door een zeer voorzichtig belletje gewekt uit hare droomerijen, waaraan zij zich, gezeten bij een treurig, armzalig, eenzaam vuur, had overgegeven. De rijke klant van den bloemist Nicolas bewoonde een arm en koud zolderkamertje, waar zij ellendig leefde, zonder familie en zonder vrienden. Verwonderd over dit onverwacht bezoek, ging zij naar de deur en opende ze. Groot was hare verbazing, toen zij haren geleider voor zich zag, die haar daags te voren den arm had gegeven, en haar thans, met den hoed in de handen, eene prachtige roode en witte cameliabloem aanbood.
- Mevrouw, zeide hij, gij hebt mij gisteren doen beloven, dat ik aan den gelukkigen schilder, die uw aandenken verdiende, niet zou spreken van onze ontmoeting; ik zweer u, dat ik hem geen woord daarover gezegd heb.
- Ik geloof u, mijnheer, antwoordde de markiezin, een weinig onthutst; geef u de moeite binnen te komen... het is zeer koud en mijn armzalige haard is u ten minste gastvrijheid verschuldigd.
De schilder, voorafgegaan door de markiezin, kwam in een arm maar zindelijk kamertje; in zijne hand hield hij nog altijd de schoone bloem, in een eenvoudig wit papieren kokertje opgesloten. De markiezin wees hem eenen ouden leuningstoel, en haar bezoeker, plaats nemende in den hoek over den schoorsteen, reikte haar op nieuw zijne cameliabloem, zeggende:
- Gij versmaadt dus uwe oude vriendinnen.... ik meende dat zij 't waren, die u verlieten!... Ik meende...
- Ik zie met genoegen die prachtige bloem, mijnheer; maar ik mag ze niet aanvaarden; zij herinnert mij een verleden, te gelukkig voor mijn treurig leven.
- Indien de kleine jongen, die, vijftien jaren geleden, van u een camelia aannam, toen uw offer geweigerd had, zoudt gij nu het aandenken missen aan eene schoone daad.
- Kent gij die geschiedenis... mijnheer mompelde de markiezin, terwijl zij den schilder verstomd aanstaarde.
- Aanvaard deze bloem, mevrouw, verstoot het nederige nieuwjaarsgeschenk niet van het arme kind, dat gij geholpen hebt. Zonder u, zou hij gedurende eenen ganschen winter niet hebben, kunnen werken... Gij hebt van eenen leerling een tamelijk goed meester gemaakt. Neem die bloem en mijne goede wenschen.
De markiezin stak hem de hand toe, hare bleeke en ziekelijke wangen bloosden. Geen woorden vindende om te antwoorden, bracht zij de bloem aan hare lippen en kuste haar. Door deze beweging ontwaarde zij een rolletje geelachtig papier, waarmede het kokertje, waar de bloem in rustte, van binnen belegd was; zij greep het, rolde het open, en terwijl hare oogen zich met tranen vulden, riep zij met eene bewogen stem uit:
- Mijnheer, dat is te veel.... ik vraag geene aalmoes; neem deze bankbriefjes terug... neem ze terug, mijnheer.
- Mevrouw de markiezin weet, dat ik, zonder haar, niet zou geworden zijn, wat ik ben; 't is aan hare goedheid, dat ik mijne vruchtbaarste arbeidsuren verschuldigd ben. Ik heb de schilderij van den bloemist voor twintig duizend franken verkocht; die twintig duizend franken zijn mij niet onmisbaar; wijl u mijn fortuin gemaakt hebt met eene bloem, mevrouw, zoo is het billijk dat eene arme bloem de uwe herstelt. Die twintig duizend franken zullen misschien uwe processen winnen...
- Ik zal ze aannemen, mijnheer; want ik ben zeker dat ik winnen zal, en zeker dat ik u het grootmoedig geleende zal kunnen weergeven.
- Waar hebt gij u toch verborgen, mevrouw, gedurende de vijftien jaren dat ik u gezocht heb?
-- Ik was in Rusland met mijnen echtgenoot.... over wien ik heden in den rouw ben.
Vier maanden na dit bezoek, hield een rijk rijtuig stil voor de deur van den beroemden, schilder L... en eene smaakvol gekleede dame klom de trap op, gevolgd door eenen lakei.
- Wie zal ik aanmelden, mevrouw?