De Vlaamsche School. Jaargang 28
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe voormalige abdijkerk van Tongerloo
| |
[pagina 98]
| |
staatsbestuur, het eigendom geworden van de parochiale kerk van O.-L.-V.-ter-Heide, onder Brasschaat. Den oorsprongen de beschrijving van het schilderstuk deelde het Journal d'Anvers zijnen lezers mede, onder den titel: Un chef d'oeuvre d'Albert Durer, en De Vlaamsche School besprak op hare beurt het tentoongestelde werkGa naar voetnoot(1). De beschrijving van het Journal was nagenoeg van den volgenden inhoud: ‘De hoofdgedachte van het tafereel, op paneel geschilderd, is de verheerlijking van Maria, patrones van Tongerloo. De H. Maagd, omringd van al de leden harer familie, door den Bijbel en door de legende bekend, is er afgebeeld. Door engelen gekroond, met den wassenaar onder de voeten op eenen wolkentroon gezeteld, en de borst gevend aan haar goddelijk kind, overheerscht zij geheel het tooneel. Onmiddellijk daaronder ziet men in de diepte de abdij van Tongerloo, zooals die was in 1520 voor de herbouwing der kerk en voor de groote werken, door Tsgrooten en Streyters uitgevoerd. Op een der deurpaneelen, is de abt Tsgrooten, die het tafereel liet vervaardigen, in aanbidding, met den mijter nevens hem, en in zijnen staf ontwaart men het wapen van Tongerloo: goud met drie kepers van keel.
wapen en handteeken van Antonius Tsgrooten.
Rechts en links van de H. Maagd zijn Isaias en Mozes afgebeeld met banderollen, waar hunne voorzeggingen nopens de Moeder Gods opgeschreven staan. Omtrent het midden ziet men Maria's vader en moeder, den H. Joachim en de H. Anna, met hunne betrekkelijke bloedverwanten: aan eenen kant Alpheas en Maria Cleophas met hunne vier kinderen, Jacob den mindere, Joseph den rechtvaardige, Simon en Judas, in het Evangelie broeders des Heeren genaamd; aan den anderen, Zebedeus en zijne echtgenoote Salome met hunne zonen Sint-Jan Evangelist en Jacob den meerdere. Op de rechterluik, links van de H. Maagd, zitten Effra en zijne echtgenoote Ismeria. Die namen ontmoet men niet in het Evangelie, maar zoo heet de legende den schoonbroeder en de zuster van de H. Anna, volgens dezelfde legende de grootouders van de H. Elisabeth, Maria's nicht in het Evangelie. De H. Elisabeth, - waarschijnlijk ter gedachtenis harer naamgenoote, de koningin van Hongarië - eene kroon in de handen dragend, bevindt zich boven in het paneel, met haren zoon, den H. Joannes-den-Dooper, en daarnevens ziet men den H. Servatius, eersten bisschop van Maastricht, door eene oude verdachte legende onder des Heeren bloedverwanten gerekend. Het ander paneel vertoont, buiten den reeds vermelden abt, eenen slapenden Jessé, nevens welken een boom ontspruit en ten hooge klimt met al de koningen van Juda, Maria's voorouders. In wit gekleed en in groepen van drie zijn de twaalf apostelen op de keerzijde der luiken geschilderd. Het symbolum, dat hunnen naam voert, is geschreven op de wimpels die hen omringen.’ Zoo wij nu deze wijdloopigere beschrijving vergelijken met de beknopte van onzen geleider, dan blijkt het onmiddellijk dat het tegenwoordig altaarstuk van Maria-ter-Heide hetzelfde is, dat wij in de xvie eeuw in de abdijkerk aantreffen. Maar wie heeft het geschilderd? Volgens onzen gids is het ‘eene oude seer perfecte schilderye’; meer weet hij niet te zeggen. De opsteller van het artikel in het Journal d'Anvers dacht in eenen hoek van het tapijt, waar Jessé op zit, de naamletter van Albert Durer te erkennen; daarbij overwegend, dat naar het getuigenis van de geschiedschrijvers der abdij en op de eerste plaats van Adr. Heylen, Albert Durer ooit voor de abdij schilderde, schreef hij zonder aarzelen het tafereel toe aan den grooten Duitschen meester. Bij die besluitrede schudde de opsteller van de Vlaamsche School ongeloovig het hoofd, ja trok de eerste stelling in twijfel: ‘Wij stonden, zegt hij, met vele liefhebbers voor de fraaie schilderij, maar hebben er geenen Durer in gezien, al wijst men ook in een hoekje van het stuk een handteeken, dat naar des meesters naamcijfer gelijkt.’ Om te beslissen wie van beide gelijk had, kennen wij ons onbevoegd. Wij willen echter uit een fragment van een oud rekeningboek der abdij een paar regels afschrijven, die misschien eenig licht op het vraagpunt brengen. In Juni 1513 treffen wij den volgenden post aan: It. pro tabula legende sce Anne Jo. pictori ix Ren.: Voor een tafereel der legende van S. Anna, aan Jo(annes) schilder, ix Rijnsg.. Wie zich herinnert wat men oudtijds verstond door de Legende van S. Anna, zal met ons gereedelijk instemmen dat op het beschreven middenpaneel die naam beter past, dan die van Verheerlijking van Maria, door den schrijver van het Journal d'Anvers eraan gegeven. In 1513 was Tsgrooten aan het hoofd der abdij, en diens beeltenis, zegt men, is op het tafereel te zien. Is het dan niet waarschijnlijk, dat wij het werk van den schilder Joannes voor oogen hebben? - Maar de som van negen gulden is niet in evenredigheid met de waarde van het kunststuk? - Wij bekennen het volgaarne; maar wie zegt, dat hier de eenige en volledige betaling is aangeteekend? In een ander fragment vinden wij in Januari 1515: It. Jo. pictori marito Marie Hoesackr iii Ren. vi St.: Aan Joannes schilder, echtgenoot van Maria Hoesacker, iii Rijnsgulden vi Stuivers. Wie is die schilder Joannes, echtgenoot van Maria Hoesacker? Welaan, heeren genealogisten, aan u de taak dit vraagstuk op | |
[pagina 99]
| |
te helderen, en alzoo misschien een nieuw licht aan den schitterenden kunsthemel van België te doen oprijzen. | |
10. H.-Augustinus altaar. - Tafereel in naaldwerk. - Glasramen.Ons bezoek voortzettend, vinden wij in den kruisbeuk, naast het koorken dat wij verlaten, een altaar met den H. Augustinus voor patroon, ‘daer de geschilderde taefel oudt werck af is, begrijpende met percken 't geheel leven van S. Augustijn, seer net ende vast geschildertGa naar voetnoot(1).’ Hiertegenover is een portaal dat naar den kloosterpand leidt, en in den gevelmuur hebben wij de sacristijdeur, waarboven het groot orgel, vervaardigd door ‘Mr Jan van Lier omtrent den jaere 1535; 't houtwerck seer constigh gewrocht ende gesneden, is gemaect door Henrick Cools van HerentalsGa naar voetnoot(2).’ Deze twee meesters, zegt Heylen in eene zijner aanteekeningen, hebben dit werk aangenomen voor 1100 rijnsgulden. In het zijkoorken van den zuiderkant ‘staet oijck een autaer, daer op dat staet een viercant stuxken, metter naelt soo net ende constigh gewrocht al oft geschildert ware, begrijpende Mariam met haer kijndeken op haren schoot, daerbij engelen op instrumenten staen en speelen, met landschappen, boomen nae den perspective seer excellent gemaect; den boordt is met verheven personagiën, de roede van Jesse, al gewerct als d'middelste. - De gelasen ter zijden sijn geheel geschildert ende gebackenGa naar voetnoot(3).’ Welke onderwerpen in die glasramen afgebeeld, en wie de glasschilders zijn, vergeet onze leider te melden. Alleenlijk zegt hij, den zuidergevel van den kruisbeuk aantoonend, dat ‘daer gebacken in is de roede van Jesse, daer bij den Prelaet onder een tabernacle is knielende, staande achter hem eenen religieus metten mijter in de handt’; en van den voorgevel gewagend, dat daar in is ‘een seer groot wel geschildert ende gebacken gelas.’ Voegen wij erbij dat al de kerkvensters het een of ander mysterie der H. Maagd vertoonenGa naar voetnoot(4); en dat in den voorgevel Maria's Dood en Hemelvaart te zien is, met het opschrift: Streiterius abbas 33 me fecit fieri.Ga naar voetnoot(5). Onder de glazenmakers van den tijd ontmoeten wij eenen Ghisbertus; eenen ongenoemden meester van Utrecht, die het glasraam plaatste van den voorgevel in den zijbeuk; maar voornamelijk Frederik Peeters, van Amsterdam, dien wij bestendiger aan de kerkvensters zien werken.Ga naar voetnoot(6) Deze bewoonde te Herenthals, achter het stadhuis, op den hoek van de markt, een huis, waarvoor hij een erfelijken cijns van 20 stuivers aan de abdij schuldig wasGa naar voetnoot(7). Buiten de glasramen in de kerk, plaatste hij er ook in de sacristij en in het kapittel; onder die der sacristij bemerken wij een, geschonken door Hendrik Bosch, pastoor van NispenGa naar voetnoot(1), en een ander, gegeven door Embertus Nijvelaer, proost van S. Sulpitius, te Diest, en later abt van Heylissem; in het kapittel stelde hij er ter nagedachtenis van Laurentius de Thymo of Vanderheijden, overleden pastoor van Diessen, van wijlen Werner Van de Werve, van Antwerpen, in zijn leven pastoor te Nispen, en van Lambertus van Rethy. Een glasraam, de geschiedenis van profeet Heli (Elias?) voorstellend en door den abt van Tongerloo in den Troon, bij Herenthals, ten geschenke gegeven, was ook zijn werkGa naar voetnoot(2). Een anderen glasschilderen verscheidene zijner werken, hier en elders, kennen wij uit de volgende overeenkomst: ‘Opten xxxn Martii Ao1535 post Pasche Gommarus Loop wonende te Nivelle heeft aengenomen te makene voer mijnen E. heer van Tongerloo een gelasen venster inde kercke van Ste Gommarus te Liere breet zijnde vijf parcken ende seven parcken hooge, daer aff zullen gescreven zijn de middelste drye parcken met hooge cleuren gelyck de vensteren van Villers en St Bernarts, te maken van Bourgonschen gelaesen nae tpatroon staende (te) Tongerloo inden paent tegen over de kerck doere metter wapenen van mynen heer mette divisie. Ende tharnas oyck gescreven werck gelyk des behoort. Ende zal hebben voer de voirs. venstere gelyck voirs. is te maken ende te leveren ende setten acht en twintich Rinsg. eens. Gommaer LoopsGa naar voetnoot(3).’ (Wordt voortgezet.) F. Waltm. Van Spilbeeck. |
|