Eene zonneval.
(Vervolg van bladz. 63.)
Coombe overpeinsde evenwel, dat hij ten minste gedeeltelijk den raad kon ten uitvoer brengen, die hem gegeven was; hij kon zijne kamer reinigen, zekerlijk, of, ten minste, hij kon ze voor hem doen reinigen. Daar wilde hij mede beginnen. Vroeg in den morgen, besloot David Coombe zich tot de vrouw te wenden, van wie hij de kamer in huur had, en haar te verzoeken, het vertrek te laten opredderen door hare oudste dochter. Hoewel hij sedert lange jaren van vrouw Denys huurde, had hij nooit den voet in hare kamer gezet; nooit had hij omgang met haar gehouden, hij betaalde haar wekelijks zijne kamer; dit was al; en daar vrouw Denys zijn knorrigen aard kende, zoo had zij nooit beproefd om in eenige nadere betrekking met hem te komen.
Het scheen David, nadat hij zijn besluit genomen had, veel moeite te kosten, om van uit zijne donkere kamer naar boven bij vrouw Denys te gaan; hij opende zijne deur, blikte naar buiten en trad dan weder binnen; na eenige aarzeling, zette hij evenwel den voet buiten het vertrek en besteeg met vlugge schreden de trap; maar hij was nauwelijks drie of vier treden hoog, of hij bleef staan, als om te overwegen wat hij verder doen zou; maar het was alsof hij door de overweging aangespoord werd, want hij trad voort, om niet eerder stil te blijven dan toen hij zich voor de deur der kamer van vrouw Denys bevond.
Hij klopte zachtjes. Er werd hem opengedaan door eene gezonde vriendelijke vrouw, die hem verwonderd aanzag.
- God zegene mij, baas Coombe, wie zou het ooit gedacht hebben u hier te zien? Is er iets voorgevallen? Maar kom binnen en zet u neer.
Zij schoof hem eenen stoel bij het vuur, waarboven een blinkende ketel te zingen hing en waar dichtbij eene tafel gereed gedekt was voor het ontbijt. Voor het venster stonden in vurig roode potten, eenige goudbloemplanten. Alles, in de kamer, zag er rein en behagelijk uit. Een gezond levendig kind was op den grond met zijn speelgoed bezig; het zat vlak in de zon.
- Zou die kleine kerel ook al eene val kunnen stellen? vroeg David zich af; hij heeft zelfs meer dan een zonnestraal gevangen. Dat was een aardige droom! Maar ik zal er hier niet van spreken, want zij zouden wel kunnen denken dat ik zot ben.
- Mag ik weten, wat ons het genoegen verschaft u te zien, baas Coombe? vroeg vrouw Denys.
- Ik kwam vragen, of uwe dochter niet eens zou willen komen om mijne kamer wat op te schikken?
Zelden was de verwondering sterker uitgedrukt, dan op het gelaat van vrouw Denys, toen zij deze woorden hoorde. Coombe's kamer komen opschikken! o! Hoe lang reeds had zij daarnaar getracht! zij wist dat zijne kamer eene schande was voor haar huis, en dankte den hemel, dat het maar de keuken was en dat de menschen die haar kwamen bezoeken, dit vertrek niet te zien kregen. Zijne kamer wat komen opschikken, wel hemel lief!
- Zeker, zal zij dat doen, Coombe, zoo luidde het antwoord. Zij zal komen, zoodra zij gedronken heeft? Wilt gij met ons ontbijten?
- Ik zou er voor moeten bedanken; maar vermits gij toch zoo goed zijt, zal ik een kom meedrinken.
- Daar is Betje, vervolgde de vrouw, en zich tot het binnentredend knappe meisje wendende, vervolgde zij: kom al gauw drinken, Betje, want onze gebuur Coombe heeft u noodig, om zijne kamer eens in orde te brengen. Als gij gedronken hebt en gij hebt hier gedaan, moet gij maar dadelijk beneden gaan, om de kamer van baas Coombe aan te pakken.
- Ja, moeder, antwoordde het verwonderde meisje; maar komt vader nog niet drinken?
- Neen, antwoordde de vrouw; hij heeft gezegd dat wij op hem niet moesten wachten; spoed u dus maar.
De thee was weldra gereed; de kleine krullebol werd van den vloer opgenomen en in eenen stoel vastgemaakt, terwijl hem een tinnen lepel in de hand werd gegeven om daarmede te spelen, in afwachting er tijd zou zijn om hem te eten te geven.
Vrouw Denys sneed de boterhammen en hield de telloor waarop zij lagen aan Coombe voor, die bedeesd er eenen af nam; hij zag maar al te wel, hoeveel verschil er bestond tusschen zijne zwarte vingeren en de bruine doch volmaakt zuivere handen van zijne goedhartige waardin. Naarmate het ontbijt werd genuttigd, kwam David meer op zijn gemak; hij begon zich voor de eerste maal sedert vele jaren eenigszins vergenoegd te gevoelen.
Wat eene vroolijke kamer was het ook niet! Hoe gunstig stak zij niet af bij zijn vuil en donker woonvertrek! En wat een spel van de zonnestralen! Hoe dansten zij, nu eens op den glinsterenden tinnen theepot, dan op het theekopje van vrouw Denys, dan over den rug der oude kat en verder tusschen de goudbloemen voor het venster; en toen het kind ontbeten had en wederom op den vloer zat, viel de zonnestraal op het speelgoed, dat het jongentje in handen had, en scheen in glans toe