De Vlaamsche School. Jaargang 28
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe voormalige abdijkerk van Tongerloo
| |
[pagina 38]
| |
Een weinig verder en tegenover het H.-Sacramentshuis verheft zich een ander kunstgewrocht, eene prachtige tombe, naar het zeggen van onzen gids, eene ‘sepulture Christi,... die seer constich ende magnificq gemaect isGa naar voetnoot(1)’ door Koenraad Meyt, den Duitscher, naar de plannen van Lammekens. Tot nadere kennismaking met den kunstenaar herinneren wij, dat men denzelfden naam van Koenraad Myt aangeteekend vindt onder de hoofdmannen van het leger van kunstenaars, die de prachtige Fransche kerk van Brou (departement der Aine) met de wonderen hunner beitels versierdenGa naar voetnoot(2). Alhoewel hij daar gezegd wordt een Zwitser te zijn, en hier Duitscher genoemd is, denken wij toch in hem denzelfden beeldhouwer te erkennen, die te Tongerloo werkzaam was. Den meer algemeenen naam van Duitscher heeft men gemakkelijk kunnen verwarren met den meer bepaalden van Zwitser; en Duitscher was hij wellicht van taal, Zwitser van geboorte. Wat hij in de abdijkerk, buiten een aandeel in het tabernakel, uitvoerde, zeggen omstandiglijk de navolgende uittreksels der kopie van ‘die cele oft voerwaerde van die Sepulture, dwelck meester Coenraet maken soude in allen manieren als hier achter volgen sal, voor den Eerweerdigen prelaet tot Tongerloo’: ‘...Meester Coenraet die moet maken in dese sepulture derthien groote beelden, het stuck van ses voet lanck, alsoe groot als deenen, hetwelcke het eene wesen sal van de xiii beelden, mynheer den Prelaet geconterfeyt naar dieven. Ende het ander beelden ende punten naer het uytwysen van het patroon ende gront daer die commenscap op gedaen es. Het welcke patroon ende gront Ick Philips Lammekens daar aff gemaict heb.’ ‘Item ons Heer die ten oirdeele sitten sal, die sal boven die sepulture sitten teghen den muer ende die sielkens, die ten oordeele staen zullen, die sullen boven in die sepulture comen in alsulcker maniere gelyck te Hevere es.’ ‘Item meester Coenraet moet maken die yerste pyedestal van Avennes, die op het blauw comen sal; ende es het ierste van zynen wercke. Ende dese piedestal sal hooge zyn twee voeten en halve, ende die moet hy doen bordueren, vercleeren ende chiereren, ende die friesen ende die kandelaberen die aen die piedestal comen zullen, die moet hy maken gelyck als alsulcken werck toebehoirt. Ende voirts allen borduren ende friesen ende kandelaberen die aen dezelve sepulture comen zullen, die moet meester Coenraet maken ende chiereren in allen manieren gelyck als alsulcken werck toebehoirt, ende dat nyet ergher wesen en sal dan navenant het werck dat meester Coenraet van albasten gemaict heeft. Alsoe reyn moet deze sepulture van beelden ende van borduren van Avennes gemaict zyn naevenant den steen, want het stuck daer hy zyn werck nae maken moet dat es het gene dat myn heer gesien heeft van albasten, te weten die sibillen die aen het heylich Sacramentshuys staen zullen beneden in den voet.’ ‘Item op die ierste piedestal van Avennes sal comen het recht staen, dat es te weten die pileren met haren capiteele, ende op het capiteel compt de boge, ende op den boge coempt dye fryese ende borduren naer het uuytweysen van den gront ende patroon, ende zal hooge zyn thien voeten. Somma met zynen piedestal xii voeten en halven.’ ‘Item die ander stagie die daer op coempt met haren boge ende met hare friese ende met hare bordueren zal hoech wesen zeven voeten.’ ‘Item die tabernakel die daer op coempt sal hooge syn met haer friese en met haer toebehoirte by de acht voeten ende met haren ront ende met datter toebehoirt soo sal dese voorscreven sepulture hooge syn ses off seven twintich voeten.’ ‘Item den dossyer daer die drye staende beelden in comen zullen zal wyt zyn twee voet vier duymen ende den grooten dossyer int middelt, daer die pileren in comen zullen, ende daer ons Heer int graff liggen zal, dyen dossyer sal wyt wesen by den thien voeten; ende dies en set ick nyet van die pileren, die zullen haer breede hebben naer haer hoochde.’ Hierna wordt bepaald dat de kosten van verzending en van de materialen ten laste zijn van den abt en dat Koenraad met zijne gezellen mondkost en logist in het klooster zullen genieten, zoolang het stellen en het opkuischen van de tombe zullen duren. ‘Ende voor dit voersc. werck moest meester Coenraet hebben de somme van negen hondert Brabantsche gulden; den gulden van xx st. Brabants gelts ende te betaelen naer dat Meester Coenraet werck levert, oft gelt tontfangen nae dat hy werckt........ Aldus onderteyckent: Conrat MeytGa naar voetnoot(1).’ Volledige betaling was gedaan in de maand Mei 1542, wanneer de kunstenaar boven de voorgeschrevene som nog uit gratie een drinkgeld ontving van 10 gulden voor hemzelven en van 6 gulden voor zijne echtgenooteGa naar voetnoot(2). | |
4. Kandelaars. Koorgestoelte. Lessenaars.Op den eersten trap, die van het Sanctuarium naar het koor afdaalt, toont onze geleider ‘eene afsluytinghe van hout, wel gewrocht ende met personagiën gesteken door Thielman van Beringen, maer tgesteken werck is tot Antwerpen gemaect ao 1539Ga naar voetnoot(3).’ Weerszijden is hier eene deur, langs waar men in de zijkoorkens gaat, die wij later bezichtigen. Een weinig verder en nog twee trappen afdalend, hebben wij in het midden ‘eenen verheven cooperen boom met drije tacken aen elcke sijde, tsamen seven candelaers, ende eenen coperen lessenaer, daer men d'Epistelen, Prophetiën ende andere kerckelycke diensten op leest, uytcomende; daer op kandelaers met figueren aen alle canten, wel gegotenGa naar voetnoot(4).’ Uit wiens werkhuizen deze kandelaar met zeven takken en lessenaar gekomen is, kunnen wij niet met zekerheid zeggen, maar mogen als zeer waarschijnlijk aannemen dat Klaas Coopmans, van Sichem, hem vervaardigde. Deze was de geelgieter, die in dien tijd voor de abdij werkte, en onder andere drie | |
[pagina 39]
| |
latoenen kandelaars leverde, zooals blijkt uit de volgende overeenkomst: ‘Claes Coopmans tot Zichenen zal maken voer Myn E. Heer van Tongerloo drye latoenen candelaers, van syne stoff, sonder eenich loot daer inne te mengene, elcke hooch vier ende eenen halven voet sonder die pinne, alzoe licht van stoffe alst verdragen mach nae patroon hier aff zynde, welck Claes voirscreven heeft. Ende zal de pinne innegieten wel diep met synen ten. Des zoe sal hy hebben van elck hondert swaer derthien rinsg. ende moeten gemaect zyn ontrent Sinxten ao 1535...Ga naar voetnoot(1)’ Het gestoelte - met 25 zitplaatsen boven en 20 beneden - verheft zich langs de twee wanden van het koor, te beginnen van voorzeide deuren tot bij het kruiskoor, ‘verciert met meer als 350, zoo op hun eygen staende als verheven aerdige beelden en oneyndig loofwerk; zijn ten jaere 1530 uytgevrogt geweest door de volgende meesters: Matthys de Waeyer en Kersten SwaluwenGa naar voetnoot(2) van Brussel, weezende die aengenomen den 3n Jun. 1529 onder dit bespreek: van deezen werke zal Matthys hebben 1000 rynsguld. te 20 st. en meer 30, 40, 50 is 't beter als den patroonGa naar voetnoot(3).’ Is het gestoelte voortreffelijk en doelmatig gemaakt, daar zijn wijze voorzorgen voor genomen. Vooraleer de hand aan het werk te slaan, heeft men de bijzonderste kerkgestoelten gaan onderzoeken en afmeten. Met dit doel bezochten den 4n October 1528 de rentmeester der abdij Joannes Martini of Martens, en de meesters Tielman van Beringen en Joannes van Eyndhoven de Sint-Nicolaaskerk, te Brussel, en die der Karthuizers, te Scheut; twee dagen later, die van O.-L.-V.-kerk en van Sint-Michiels, te Antwerpen; met hetzelfde doel reisde Martini den 26n met den hulpabt Arnoldus naar Aarschot en bezocht verder de kerk van Sint-Martensklooster, te Leuven; den 29n ging dezelfde Martini wederom met Tielman naar Averbode, Diest enz.Ga naar voetnoot(4). Zooals men ziet, gingen onze voorouders niet lichtvaardig te werk, als er iets van aangelegenheid te maken was. ‘In d'midden van desen choir staet eenen Moyses van houdt gesneden, hebbende voor hem eenen lessenaer, daer men den boeck op leght voor de cantors. Achterwaerts staet eenen metalen pellicaen met drije jonxkens, op eene groote ronde forme, onderset met drije pilaernen, aen elcke pilerne eenen leeuw ende tusschen de selve een statua van Sinte Aubertus, al te samen van metael, met eenen lessenaer van de selve materie om de lessen ende collecten op te singenGa naar voetnoot(5).’ Hier slaat onze cicerone den bal mis, als hij het voorgestelde beeld voor eenen Sint-Aubertus opgeeft. Dat de maker den H. Arnoldus, patroon van den abt, heeft moeten verbeelden, weten wij uit de voorwaarden van aanneming van het werk; dezelfde bron geeft ons inlichtingen over den maker ervan, over den prijs en over het gewicht: ‘Inden Jaer ons heeren xvcxxxvj den xxisten dach van September heeft Nicolaes Coopmans aenghenomen te maken voor den E. Heere ende prelaet van Tongerloe eenen pellicaen van coopere.... Dwelcke pellicaen sal swaer sijn seven hondert pondt ende vyftich.... Item desen pellicaen sal hoogh syn seven voete ende sal inden middel hebben een beeldt oock van cooper, Sinte Arnout, hebbende syn proportie na uuteysch des wercks. Item desen voersc. Nicolaes sal moeten doen maken op synen coste den patroon van houte om syn forme daer op te maken, ende als hy voldaan heeft, soo sal dat patroon mynen heere toebehoiren. Item desen pellicaen sal moeten volmaect ende mynen heeren ghelevert syn te Paesschen naestcomende. Des sal de selve Nicolaas hebben van mynen heere van Tongerloo van elck pondt dertien rynssche gulden, eens den gulden van twintich stuvers.’ ‘Item desen voorsch. Nicolaas sal desen pellicaen moeten leeveren van synder stoffen ende leverbaer goet sonder loot of eenige fraude daerin te doene.’ ‘Dits gheschiet inden jare ende daghe voorsch. inde teghenwoordicheyt van M. Wouter Ancelmi ende Tieleman Van Beringhen.’ Ar. Abb. Ecclie̅ Tongerlen. Item (sic) Claes Coupmans.Ga naar voetnoot(1) De abt Arnoldus Streyters heeft hier zijn handteeken in het Latijn gesteld. Meermaals vinden wij het in 't Vlaamsch, zooals in nevensgaande fac-simile. (Wordt voortgezet.) F. Waltm. Van Spilbeeck. |
|