Eene herinnering aan Antonio Canova.
IV.
Met een hart, welks onstuimig kloppen volstrekt niet geschikt was, om vastheid aan zijne hand te geven, nam Canova voor het doek plaats, waarop hij de trekken van Maria Volpato zou afschilderen. Het penseel beefde in zijne hand. Hij had onder de leiding van den graveur groote vorderingen gemaakt, doch heden scheen het, alsof alles, wat hij sedert zijne komst in Rome geleerd had, hem had vaarwel gezegd. Zijne lijnen waren weifelend en onzeker, zijne hand had hare kunstvaardigheid verloren. Het gelaat, waar zijne oogen op staarden, wilde onder zijn penseel geen leven verkrijgen. Geene lijn, die hij trok, voldeed hem. De kracht om eenige gelijkenis voort te brengen, scheen inderdaad van hem te zijn geweken.
Misschien was het wel, omdat zijn schoon model zijne gevoelens niet deelde en zijne pogingen niet ondersteunde. Het was hem duidelijk, dat geen straal van hoogere bezieling die bekoorlijke trekken verlevendigde. Zij verschenen over het algemeen wel in eene onvergelijkelijke schoonheid, maar het was eene schoonheid zonder ziel. Tegenzin, verdriet, ongeduld, ja zelfs wrevel waren de gevoelens, welker uitdrukking zich aan zijne onrustige, alle zelfvertrouwen verliezende blikken aanboden. In plaats van het anders zoo kalme oog, was haar blik nu onrustig en onbepaald; en de uitdrukking van voorhoofd en mond scheen elk oogenblik anders. De dochter van Volpato kon niet twee minuten in dezelfde houding blijven. Nu eens was zij in gedachten verzonken, dan rees zij eensklaps omhoog, en zij trok de pruilende lippen omhoog en zuchtte; het waren alle duidelijke kenteekenen van den tegenzin, waarmede zij voor Antonio was gezeten. Somtijds was de uitdrukking van haar gelaat minachtend, somtijds boos, en de kunstenaar huiverde, wanneer hij die trekken op het doek zag uitgedrukt. Hij wreef ze uit en beproefde zijne kunst nogmaals, en het gelaat, dat onder zijn penseel te voorschijn kwam, was dat van eene verstandelooze. Was het te verwonderen, zoo de ongelukkige leerling van Volpato zich schaamde, toen hij zijne ieverigste pogingen zag schipbreuk lijden; toen elk streven, om de trekken van het voortdurend veranderende gelaat weer te geven, mislukte! Hij meende, dat het zijne eigene schuld was, dat zijn talent hem had verlaten, en wederom ontstond bij hem de oude twijfel in al zijne bitterheid.
Doch het duurde niet lang, of hij bemerkte, dat het Maria's welberekend plan was, om hem in verwarring te brengen en het spoor bijster te doen worden. Zij wil niet door mij uitgeschilderd worden, dacht hij; doch dit denkbeeld was hem nog verschrikkelijker, dan dat, hetwelk hem den vorigen dag beheerscht had. Niets had gunstiger voor haar doel kunnen zijn, dan dat hij haar doorgrondde: want het vermoeden, dat zijn mislukken de vurigste wensch van haar hart kon zijn, scheen zijne zielskracht te dooden, en in wanhoop wierp hij ten laatste zijn penseel weg en maakte aan de zitting een einde. Doch in de volgende ging het niet beter.
Welk een ander model had terzelfder tijd Rafaël Morghen, en met welk een goed gevolg vervolgde hij zijnen arbeid, wanneer alles zich vereenigde, om het hem gemakkelijk te maken! Behalve zijne meerdere ervarenheid in het teekenen, had hij het onschatbaar voordeel, van in eene volmaakte verstandhouding te staan met haar, wier beeld hij moest vervaardigen. Met het ingeboren gevoelen van een kunstenaarskind voorkwam zij zijne wenschen en bezielde ze door haar lachje der liefde; hielp hem in dezelfde mate, waarmede zij zijnen mededinger hinderpaal op hinderpaal in den weg legde.
Rafaëls onnadenkend zelfvertrouwen, eene eigenschap, waar het den Napolitaan nooit aan ontbreekt, was hem ook hier van ontzaggelijk voordeel. Met blikken der hartelijkste liefde, welke even zoo liefderijk beantwoord werden, staarde hij op de gelaatstrekken van zijne beminde, en het duurde niet lang, of zijn paneel gaf getrouw het gelaat weer van haar, van wie zoo lang reeds zijn hart de spiegel was geweest. Volpato's dochter zelve scheen op de schilderij, even als in de werkelijkheid, zijnen blik vol liefde te beantwoorden en slechts voor hem, en voor niemand behalve hem, oogen te hebben. In het kort, het was niet zulk eene schilderij, als het verlangen van Antonio was er eene voort te brengen. Het was niet eene Hebe, het was de godin van het eiland Cyprus zelf, eene bekoorlijke Venus. Het was de wensch niet van Canova, dat de geheele wereld het gelaat zijner geliefde zou aanschouwen, zooals het op hem de oogen vestigde, met blikken, die geene getuigen dulden. Zelf en alleen zulk een blik van de aangebedene op te vangen zou den jongen beeldhouwer ten toppunt van geluk gebracht hebben, maar haar zóó te schilderen, haar aan de geheele wereld bloot te stellen, neen, dat had hij voor verraad gehouden aan het heiligste gepleegd.
- Nu, mijn zoon, sprak Volpato na verloop van eenige dagen tot zijn geliefden leerling, maakt gij goede vorderingen? Zijt gij met u zelve tevreden?
- Neen, zuchtte Antonio, ik ben wanhopend; ik heb niets gedaan. Zie eens!
En hij liet hem den uitslag zijner nuttelooze pogingen zien. Het waren trekken, die eene onmiskenbare overeenkomst met die van Maria hadden, maar zij waren onbezield, zonder eenigen geest. In hunne gedwongenheid was zoowel de onrust des geestes, als de aarzelende hand duidelijk, waarmede het werk ontworpen was; het deugde niets, zoo min als het overige iets deugen zou, naar zijn gevoelen, en hij verscheurde het, terwijl zij er over spraken. Bekommerd en verbaasd had Volpato het beeld aanschouwd, doch hij trachtte den jongen man moed in te spreken en raadde hem aan, in elk geval te volharden.
Dien avond ging Antonio niet naar bed; hij zat op en riep voor zijnen geest op nieuw het hemelsche beeld te voorschijn, toen hij de dochter van den graveur het eerst mocht aanschouwen en zij zulk een diepen indruk op hem had gemaakt, tot ten laatste het geheele beeld als het ware in werkelijkheid nogmaals