De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||
Antwerpsche reizigers.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||
moge later, in het vak der drukkunst, een ervaren man geworden zijn; maar de inzage van zijn reisverhaal heeft ons geen hoog gedacht van zijne geleerdheid doen opvatten, ten minste voor
Drukkerij van Plantijn te Antwerpen.
Steensnede van C. T'Felt, steendruk van L. Seghers en zonen. wat zijne moedertaal betreft: met in aanmerkingneming van den tijd waarin hij leefde en vergeleken met andere schriften der xviie eeuw, gaat het zijne in gebrekkigheid waarlijk alle denkbeeld te boven. Ziehier letterlijk den aanvang van zijn zoogezegd reisboek, getiteld: Reijse van Antwerpen op Italien ghedaen door Balthasar Moretus le jeun, in compagnie van Mijnheer Hillewerven Mijnheer van Immerseel Mijnheer Torlinckx en mijnheer Petrus Goos. ‘Dijnsdagh den laesten September verlaten hebbende de stadt van Antwerpen en allen de vrinden die ons met 4 carossen uijt gheleijde deden hebben wij onsen toevlucht ghenomen tot het miraculeus Lievrouwenbeldt van Weijneghem door wiens voorspraecke wij den selven dagh tot Turnhoudt ghearriveert sijn en ghelogeert in de Keulsche Kerre.’ In het rijtuig van den voerman Abraham Strijbos, waarmede zij uit Antwerpen vertrokken waren, kwamen onze reizigers den 4n October te Keulen aan, waar zij, in het aan den Rijn gelegen Hof van Holland, afstapten. Nadat zij in die stad de reliquieën en andere merkwaardigheden bezichtigd hadden, vertrokken zij den 6n naar Bonn, waar ze te scheep gingen om den Rijn op te varen. Te Frankfort logeerden zij In het Rood Manneke, legden er eenige bezoeken af en reisden voort naar Heidelberg. Den 22n kwamen zij te Augsburg, ‘gheregeert door de Lutersche en seer net beboudt met groote huijsen en breede straeten oock vele artificieele fonteynen.’ Den 26n October namen zij het noenmaal te Wulfhuijse: ‘daer naer ghepasseert een seer lanck en grouwelijck mastbos bewoond van vele vercken herten wolven beiren enz. die wij ghedurich hoorden of saeghen. ‘Den 5n November ten tien uren van Trevise tot Maistre ghecomen en van daer met eene gondele ghevaren lanckx het hertochdom van Venetien aldaer dogado ghenoemt begrijpende de eijlanden van Grado enz. alwaer wij begosten te sien de schoone stadt van Venetien: seer schoon geboudt en gepeupeleert met alderhande natien van volck soo dat het een cleijne werelt scheijnt te wesen hebbende straeten soo wel te landt als te waeter alwaer schoone brugghe ligghen van dew. (dewelke) de principaelste is gheboudt van marmor op het groot canael lanck ontrent 130 passen en 40 breed dew. ghecost heeft 25000 ducaten.’ Na in die stad eenige dagen te hebben vertoefd, zetteden zij hunne reis langs Rimini, Ancona, Loretto, Pesaro, Tolentino enz. naar Rome voort, waar zij op den laatsten dag van de maand November aankwamen. Het eerste wat ze deden, was een logies zoeken: in de herbergen van den Monte-d'Oro vonden zij geene plaats en eindelijk namen zij hunnen intrek in den Koning van Denemarken, in de via della Croce, nabij de ‘Piatsa d'Espagna.’ Toen zij, na twee dagen rust genomen te hebben, de stad wilden gaan bezichtigen, werd Petrus Goos, de oom van Balthazar Moretus, eensklaps zoo fel door de koorts aangetast, dat er aan uitgaan niet veel te denken viel; zij vreesden zelfs dat de man er het leven zou bij ingeschoten hebben, doch drie weken nadien was hij weder te been. Nu konden zij naar hartelust al de kerken, kapelen, kloosters, alsmede eenige paleizen en gedenkteekens van Rome bezichtigen; maar de beschrijving die er in h[et] handschrift van voorkomt, is zoo onbeduidend dat wij e[r] niets kunnen | |||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||
uit overnemen. Den 4n Januari 1665 vertrokken zij naar Napels, in gezelschap van vijftien andere personen, waarbij een ridder van Malta. Onderweg zagen zij prachtige ruïnen, in puin gevallen
Correctorskamer der Plantijnsche drukkerij.
Steensnede van C. T'Felt, steendruk van L. Seghers en zonen. praalgraven enz. en den 8n Januari kwamen zij te Napels aan. Zij stapten af in de herberg ‘De drij Koninghen,’ waar de ridder van Malta zoo lang moest verblijven tot er een schip naar dit eiland reisvaardig was. Hier ook bezichtigden onze reizigers al de kerken en paleizen, waarna zij te paard en door eenen wegwijzer vergezeld, een toertje in de omstreken deden. Ziehier wat Balthazar Moretus van den Vesuvius schrijft: ‘Ons noch resterende te besichtigen den vermarden bergh Visuvius, tot wat eijnde wij des anderendaghs met den selven guidde ons te perde begaven, ende quamen naer 5 millia rijens aen den voet van den selven bergh ghelegen aen eene andere sijde van Napels als Porselo, ende dat niet verre van de zee, welcken bergh te perde opklimmende, ende naer dat ontrent de 5 millias door het asschen ghereden hadden, quame wij aen eene groote steijlte welcke ons dwongh onse perden daer te laten ende den bergh voorts op te gaen, ende naer dat boven de leghste wolcken ghecomen waeren, treden wij contunuelijck in den sneuw, eene half ure wechs alsoo ghedaen hebbende, met groote moijte quamen aen het gadt van den bergh, wesende eene millia in de ronden, ende extreem diep, dat licht bemarcken konden door de menichte weerklanken dewelcke daer uijt quamen, uijt dese openighe is over eenighe 7 a 8 jaren, eene groote vlamme met vier gecomen uijtwerpende eene groot menighte steene, soo dat het gheheel omliggende landt daervan bedeckt is ende vele dorpen ghedolft. Men seijt daer noch dikwils eenigen roock uijt te comen, dan sonder eenighe schade.’, Hun uitstapje naar Napels en in de omstreken had vijf dagen geduurd. Nu namen zij afscheid van vrienden en bekenden en keerden terug naar Rome, waar ze zonder ongevallen aankwamen. Wij laten Balthazar Moretus hier zelve verhalen wat hij er van den beruchten vastenavond of carnavaltoer heeft gezien: ‘Naer dat (wij) alhier noch eenighe daghen gherust hadden soo begonst den Carnavalle geschidende met differente courses dewelke duren de vier laeste daghen voor het beghinsel van den vasten, alswanneer den eersten dagh loopen om prijs de Joden gheheelijck bloodt ende dat van de Piatsa del Populo, tot aen het paleis S. Marco door Il Corso, denwelcken alsdan seer vol carottsen ende andere Mascaraden soo te voet als te perde die aen hunne courtisanas welcke door de vensters kijcken vele Confituren ende andere riekende dinghen werpen, het welcke alles sonder troebels is gheschidende, door de menichte Sbiri die met den Bansello te perde, over en weder sijn loopenden, om hetselve te verhoeden. Oock de mascarades moghen alle schimpen segghen aen een ighelijck sonder aenraken hetwelck veel gheschiet aen de Carotsen van de Cardinalen ende andere grooten die in de Corso comen rijden beneffens eenige carottsen ende wagens met ses perden met mascharaden soo van den Ambassadeur van Spagnien Vranckrijck als andere grooten, alsoo is durende dese vreucht tot naer het kleppen van de klock alswanneer alles moet scheijden.’ Dat zij in het aanschouwen van die vermakelijkheden veel genoegen vonden, mogen wij niet veronderstellen, want na verloop van den eersten carnavaldag, ging Balthazar Moretus met Petrus Goos het op ruim vijf uren van Rome zeer schilderachtig gelegen stadje Tivoli bezichtigen. Dit uitstapje, waarbij ze door eenen wegwijzer vergezeld waren, duurde echter niet lang en reeds den daaropvolgenden dag waren ze te Rome terug, alwaar er toen nog paardenloopen en wedren- | |||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||
nen van buffels met vergulde hoornen in het Corso plaats hadden. ‘Des anderdagh wesende den Asselen woensdagh 18 februarij 1665 des morghens, gonghen wij seer vroegh naer de Cappela Papale alwaer naer dat van sijne heijlicheijt de Aschens ende sijne benedictie onfangen hadden, beneffens de Cardinalen, Ambassadeur ende andere Edelieden, die aldaer misse ghehoort hebbende, accompagnierden sijne heijlicheijt (in Cavalcata met groote pompe ende magnificentie soo door menichte schoone carotsen, perde, Muijlen alles op het rijckste verciert) naer de oude kercke di S. Sabiena ligghende op den bergh Avontinus daer den Paus alsdan solemnele Capelle hielde.’ Zij vroegen en verkregen van de geestelijke overheid de toelating, om op hunne terugreis, gedurende den vasten, ‘suijvel’ te mogen gebruiken, zegden vervolgens de heeren De Wael, Librechts, Van Kessel en andere landgenooten en vrienden vaarwel en verlieten Rome denzelfden dag, om langs Frankrijk naar hun vaderland weer te keeren. Den 23n Februari kwamen zij omtrent den middag te Florence aan, waar zij in de herberg ‘den Rossen hoedt,’ niet verre van de hoofdkerk, hunnen intrek namen. Slechts inderhaast bezichtigden zij die stad, want reeds den 24n, des namiddags, reisden zij te paard naar Bologna, vanwaar zij den 27n, in een rijtuig naar Parma vertrokken. Met postpaarden reden zij den 2n Maart naar Genua, alwaar zij omtrent ‘de Mola’ in eene Engelsche herberg, genaamd ‘1-2,’ afstapten. Vervolgens reisden zij over Pavia en Milaan naar Turijn, waar zij ‘in de Roode Rooze’ logeerden. Den 14n Maart trokken zij verder door, kwamen den 18n te Chamberi en den 20n te Lyon aan. Een paar dagen later waren zij te Parijs, van waar zij naar hunne geboortestad terugkeerden, iets waar het handschrift echter niets van meldt, want de laatste bladen ontbreken en zijn wellicht verloren gegaan. Tot zooverre het zoogezegde reisboek van Balthazar Moretus en zijne vrienden. Behalve dit, hebben wij, in het museum Plantijn, nog een gansch pak reisverhalen doorbladerd, meestal zeer klein in omvang, en ieder slechts een, twee of ten hoogste drie losse schrijfboekjes van verschillende grootte beslaande. Bij het doorsnuffelen van die door den tijd geel geworden en soms onleesbare papieren, van die verschillende Balthazars, heeft het ons toegeschenen, dat ieder lid van de familie Moretus, dat zijne moederstad verliet, het zich ten plicht rekende, een verhaal zijner reis op te stellen, hoe onbeduidend zij dan ook wezen mocht, zooals overigens uit de hier onderstaande opgave van het door ons ingeziene ruimschoots blijken kan:
De twee op de vorige bladzijden meegedeelde platen verbeelden: de eene de oude drukkerij en de andere de correctorskamer uit het museum Plantijn. De drukkerij dagteekent van 1565; er staan nog zeven drukpersen, waarbij twee zeer oude, die naar men meent nog van Plantijns tijd afkomstig zijn. De correctorskamer is van lateren datum, namelijk van 1637; het is daar dat de geleerde Cornelis Kiliaan, gedurende vele jaren, werkzaam is geweest. Antwerpen. J. Staes. |
|