De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
Antwerpsche reizigers.
| |
[pagina 109]
| |
aanleiders van die wilde krijgers waren graaf Emicon en pater Volkmar. In plaats van de Turken te gaan beoorlogen, vonden zij het veel gemakkelijker, in de steden Keulen, Trier, Ments en Worms, al de joden met hunne vrouwen en kinderen ongenadig te vermoorden en hunne rijkdommen te plunderen. Beladen met den geroofden buit van hunne duizende slachtoffers, togen zij eindelijk, als een geweldig omweder, vol hoogmoed naar Hongarië, sloegen het beleg voor Moseburg, dat weigerde voor hen zijne poorten te openen en werden bij de bestorming van gemelde stad met groot verlies afgeslagen en in hunne overhaaste vlucht meestal gedood. Van de weinigen die aan dit bloedbad ontsnapten, keerde een gedeelte huiswaarts; andere konden zich bij het leger voegen van Wouter zonder Have, dat zich nog altijd onder de muren van Konstantinopel bevond. Dit leger, waarbij zich ook eene menigte Venetianen, Genueezen en anderen hadden aangesloten, kon nu omtrent de 200,000 man sterk zijn. Het was een tuchteloos mengelmoes van verschillende natiën. Om van hunnen overlast ontslagen te zijn, bezorgde keizer Alexis hun vaartuigen en deed hen over den Bosphorus voeren. Op hunne strooptochten spaarden zij de Grieken zoomin als de Turken; eindelijk werden zij door den sultan van Nicea verslagen en schier geheel uitgeroeid. Het was eene onmetelijke slachting, bij welke Wouter zonder Have insgelijks het leven verloor. Wat Pieter den Heremiet betreft, deze was, voor de veldslag begon, naar Konstantinopel weergekeerd; zijn gezag onder de kruisvaarders was sinds lang te niet.Ga naar voetnoot(1) Dit was het treurig einde van de 300,000 kruisvaarders, welke tot nu toe vertrokken waren. Nu werd men er in Europa op bedacht beter geordende legers te zenden, samengesteld uit ridders, barons, graven en hertogen, met hunne geoefende en in de wapenkunde goed bedrevene krijgslieden. De dappere Godfried van Bouillon, markgraaf van Antwerpen, en die, naar gemeld wordt, op Kersnacht van het jaar 1096, in de O.-L.-Vrouwekerk te Antwerpen, het kruis had aangenomen, werd aan het hoofd geplaatst van dit leger, hetwelk 10,000 ruiters en 80,000 voetknechten telde. Talrijke Antwerpenaars, Vlamingen, Brabanders enz. vergezelden hunnen markgraaf op die kruisvaart, welke hij, naar het schijnt, niet alleen uit godsvrucht had ondernomen, maar ook als boetpleging. Ten jare 1084 had hij als leenman van Hendrik IV, keizer van Duitschland - die voor de willekeurige oppermacht van paus Gregorius VII het hoofd niet wilde buigen - Rome stormenderhand ingenomen, na alvorens op het slagveld 's keizers mededinger, Rudolf van Rijnfeld, overwonnen en eigenhandig gedood te hebben. Godfried van Bouillon maakte al zijne bezittingen te gelde, ten einde talrijke manschappen te kunnen uitrusten. Hij was ongehuwd, doch de meesten zijner edele Fransche krijgsmakkers, die insgelijks hunne kasteelen of prinsdommen hadden verkocht of verpand, namen hunne vrouwen en kinderen mede op die verre reis, hetgeen zooals men begrijpen kan, nog al dikwijls stoornis teweegbracht. Wij willen ons niet verder met onzen markgraaf bezig houden: iedereen weet dat hij den 15n Juli 1099, na de overwinning van Jerusalem, tot koning werd verkozen. Hij mocht echter niet lang die hooge waardigheid bekleeden: slechts een jaar nadien werd hij onverwachts uit het leven weggerukt. Velen zijner voorname strijdmakkers hadden, bij de vestiging van het nieuwe christenkoninkrijk, ook voor zich zelven weten te zorgen, om deze een prinsdom en gene een graafschap of een hertogdom machtig te worden, iets wat de eenheid van handelen niet weinig belemmerde. Jerusalem bleef niet langer dan acht en tachtig jaren, onder verschillende wederwaardigheden, in de macht der christenen. Alsdan werd die stad door Saladijn belegerd en ten slotte aan dien sultan bij verdrag overgegeven. Ook de overige prins- en vorstendommen vielen achtereenvolgens opnieuw in de macht der Turken. Bij het vernemen van den ondergang der christenheerschappij in Palestina, weerklonk er een algemeene rouwkreet over gansch Europa. Het koninkrijk, met zooveel moeite en opoffering van zooveel menschenlevens gesticht, was gevallen; nu betreurde men het, er niet bij tijds versterkingen te hebben heengezonden, waarom herhaaldelijk, doch te vergeefs was gevraagd geworden, en er werd besloten eene ontzaggelijke krijgsmacht te verzamelen, om het Heilig Land te heroveren. Ten einde de manschappen te kunnen uitrusten, werden er overal belastingen geheven, onder den naam van ‘de Saladijnsche Tienden.’ Ook de stad Antwerpen betaalde in deze tienden haar aandeel en op 1 Mei 1188 ging er uit de Neder-Schelde eene vloot van elf schepen, met Belgische kruisvaarders bemand en rijkelijk voorzien van wapens en levensmiddelen, onder zeil. Acht dagen nadien strandde er een schip in de haven van Engeland, en drie dagen later strandden er nog drie vaartuigen in de haven van Sandwich; gelukkiglijk kon de manschap en de lading gered en een der schepen hersteld worden. Deze vloot voegde zich bij vier en dertig andere schepen in de haven van Lissabon. Vier weken te voren hadden vijf en vijftig vaartuigen, met Vlamingen en Duitschers bemand, op de Sarracenen het fort Alvor bemachtigd en er 5600 menschen om hals gebracht, zonder vrouwen of kinderen te sparen. De koning van Portugal, Sancho I, wakkerde de nieuw aangekomenen aan, om de stad Silves te belegeren, welke nog in het bezit der Mooren was. Onze kruisvaarders, ofschoon slechts 3500 man sterk, gaven aan dien raad gehoor en reeds op 21 Juli bemachtigden zij het lagere gedeelte der stad, en den dag nadien, na eerst mis gehoord te hebben en ter communie te zijn gegaan, liepen zij storm op de hoogere stad; doch werden met verlies teruggedreven. Nu staken zij het gedeelte der stad dat in hunne macht was, in brand; maar tot hun leedwezen, liepen de vlammen niet voort. Eerst den 3n September gaven de Mooren zich bij verdrag over; zij mochten uit de stad vertrekken, doch met achterlating van alles en slechts elk met het kleedsel dat hij aan het lijf had. De belegering had | |
[pagina 110]
| |
vijf en veertig dagen geduurd. De bevolking, die eerst 15800 zielen telde, was door hongersnood en door de gevechten sterk gesmolten. Een Portugeesch leger dat in de nabijheid lag, had niet mede gestreden, en bij de verdeeling van den buit, ontstonden er zware oneenigheden: de Vlaamsche kruisvaarders hadden zich van eene groote partij graan meester gemaakt, dat zij aan de Portugeezen verkochten. Om alle betreurenswaardige worstelingen te voorkomen, leverden de kruisvaarders de stad aan den koning over, zich op zijne rechtvaardigheid betrouwende voor wat het loon van hunne zelfopoffering, moeite en iever betreft; doch de vorst, eens in bezit van de stad gesteld, behield alles voor zich en liet hen op de kom bijten. Alleenlijk werd een Vlaamsch priester tot bisschop van Silves gekozen en verscheidene zijner landgenooten voegden zich bij hem en bleven aldaar wonen. Den 27n September verwoestten de kruisvaarders de stad Cadix, waar de Sarracenen driemaal per jaar naar toekwamen, om de voortbrengselen van Afrika en Spanje te verhandelen. Daarna stevenden zij door de engte van Gibraltar en ontscheepten te Marseille. Aldaar, even als te Montpellier, vonden zij kooplieden, welke bij den tocht der vloot, toevallig in de Moorsche steden waren en die hun verzekerden dat alleen het zicht der vloot aan de Sarracenen zooveel schrik had ingeboezemd, dat verre van zich te verdedigen in geval van aanranding, zij er enkel op bedacht waren, in tijds de vlucht te nemen. Er werden nog verscheidene kruisvaarten ingericht, doch men kon er nimmer in gelukken, Jerusalem opnieuw, door de macht der wapens, in handen te krijgen. Bij den derden kruistocht, door Duitschland ondernomen, verdronk de keizer, Frederik met den Rossen Baard, bij het overzwemmen eener rivier. Van zijne 100,000 Duitsche strijders kwamen er nauwelijks 5000 in Palestina en konden er niet veel uitrichten; de overigen waren aan de pest gestorven, in de menigvuldige gevechten en bestormingen gesneuveld, of wel krijgsgevangen genomen. - De vierde kruisvaart werd door de koningen van Frankrijk en Engeland, Philip-August, en Richard Leeuwenhart, gezamenlijk gedaan; doch deze vorsten geraakten welhaast in oneenigheid en vergaten alzoo het hoofdzakelijke doel van hunne onderneming. - Bij den vijfden kruistocht werd het Grieksche keizerrijk overrompeld en Boudewijn, graaf van Vlaanderen, tot keizer van Konstantinopel uitgeroepen. Bij eene volgende kruisvaart werd er geen druppel bloeds vergoten! Frederik I, keizer van Duitschland, had het kruis aangenomen, doch stelde herhaaldelijk uit met zijn leger voorwaarts te trekken. Voor dit lang vertoeven werd hij door paus Gregorius IX in den kerkban geslagen. Waarschijnlijk zag de keizer niet veel nut in al dit noodeloos bloedvergieten. Hoe het zij, hij geraakte in strijd met het opperhoofd der Kerk, en ondanks dezes verbod, toog hij eindelijk op reis, slechts vergezeld door een geleide van 600 man, waaronder talrijke Sarracenen, welke destijds nog in een deel van Sicilië gevestigd waren. In Palestina werd hij door de Turksche vorsten met veel vriendschap en onderscheiding ontvangen en kwam bij verdrag, voor een tijdsbestek van tien jaren, zes maanden en tien dagen, in bezit van Jerusalem. Vervolgens deed hij zich tot koning uitroepen en plaatste zelve de kroon op zijn hoofd, waarna hij naar Europa terugkeerde. Deze vredelievende overgaaf der heilige stad werd hem in Europa als eene gruweldaad aangerekend! De laatste kruistocht was die van Lodewijk IX, koning van Frankrijk. Hoe talrijk en goed uitgerust zijn leger ook wezen mocht, de kans der wapens was hem echter niet gunstig. Hij zelve werd, na een bloedig gevecht, door de Turken krijgsgevangen genomen en bekwam slechts voor een zwaar losgeld zijne vrijheid terug. Bij eene tweede door hem ondernomen kruisvaart, ditmaal naar Afrika, stierf hij in de nabijheid van Tunis aan de pest. Zijne legeroversten verhaastten zich, met den vorst van Tunis een vredeverbond te sluiten en die ongegezonde landstreek te verlaten. Na gedurende twee eeuwen de aandacht van gansch Europa te hebben geboeid, was de geestdrift voor die verre tochten allengs meer en meer verflauwd, tot hij nu teenemaal was uitgedoofd. Wel wakkerde paus Urbanus IV, op het einde der xiiie eeuw, de westersche mogendheden nogmaals tot eene algemeene kruisvaart aan; doch er werd naar zijne vermaningen en opwakkeringen niet meer geluisterd: de Europeesche mogendheden hadden werks genoeg om hunne eigene staten rustig te houden of ze tegen de aanvallen van hunne naburen te beveiligen. Wij zijn geen blinde bewonderaar van de kruistochten: zij hadden, behalve ontzaggelijke rijkdommen, ook verscheidene honderdduizende menschenlevens aan Europa gekost; en toch had men de heerschappij over de heilige plaatsen niet kunnen behouden. De voornaamste oorzaak hiervan was, zooals wij reeds hebben opgemerkt, omdat er gebrek aan eenheid van werking bestond en het bij vele voorname kruisridders slechts te doen was hoofdzakelijk voor zich zelven te zorgen en, in het verre Oosten, een prinsdom of een graafschap machtig te worden, derwijze dat er eene menigte kleine staten ontstonden, van elkander gansch onafhankelijk, en die door hunne onderlinge twisten, natuurlijk den val van het nieuwe koninkrijk moesten verhaasten. Het algemeen belang was voor het eigenbelang over het hoofd gezien. Het valt niet te ontkennen dat de kruistochten voor Europa ook voordeel hebben opgeleverd. Alzoo heeft het vertrek van zoovele edellieden er zeker toe bijgedragen, om het lot der achtergeblevene laten en dienstbaren te verzachten en de ontwikkeling en vrijmaking der gemeenten te bespoedigen. Stellig werd de macht der Turken er door geknakt en hunne herhaalde stoutmoedige invallen in Europa gebreideld. Het is wel mogelijk dat, zonder de kruisvaarten, de halve maan in een groot deel der westerlanden zou hebben gezegepraald. Onbetwistbaar zou dit voor de beschaving eene openbare ramp zijn geweest! (Wordt voortgezet.) Geene boeien zijn eerwaardiger dan de vergulde boeien des huwelijks. |
|