Schoon neen! eensklaps beweegt zij den arm en zucht. Louiza buigt zich over haar.
- Louiza, Louiza, zijt gij hier, lieve zuster?
- Ja, ik ben hier, dicht bij u. Zie maar, hoe lang gij geslapen hebt. 't Is helder lichte maneschijn.
- Wat is het koud, Louiza! wat is het licht en koud! Waarlijk. 't is of het op eens
winter is geworden. Och, doe toch het venster toe, want ik ben versteven.
Louiza deed zulks, en de vader nam Annette's rechterhand tusschen zijne beide handen - zij was koud als ijs. De kranke sloot de oogen en ademde zwaar en langzaam.
- Geef mij een kus, vader, fluisterde zij; ik ben zoo af en ik heb het zoo bitter koud - ik kan niet meer wakker blijven. Geef mij eenen nachtkus, Louiza; ik zal een langen slaap doen.
Ja, het zou een lange slaap worden.
- Louiza, kom, zij sterft! riep de grijsaard met eenen gil van ontzetting, toen Annette's hand zwaar in de zijne viel.
Louiza, bleek maar getroffen, wenkte den vader veelbeteekenend en ernstig met de hand.
- Stil, lieve vader! wij mogen haar niet storen, - zij gaat in vrede.
Zoo zaten dan beide stom en onbewegelijk nevens de legerstede. Annette lag met geslotene oogen en liet slechts nu en dan een zucht hooren: de grijsaard verborg zijn gelaat in de plooien van de beddedekens, Louiza weende in stilte en hield de verstijvende hand in de hare gedrukt.
Daar hield op eenmaal voor het huis een rijtuig stil; men hoorde verhaaste voetstappen in het tuintje en op de trap. Louiza stond dadelijk op, wond hare hand behoedzaam uit die der stervende los, trad buiten de deur en stond, na deze achter zich te hebben toegetrukken, tegenover haren echtgenoot, die juist in het vertrek wilde treden.
- Stil! fluisterde zij hem toe, geen geluid - geen woord!
- Laat mij binnen, liefste, laat mij haar zien! Als ze slaapt, moet ik haar wekken, want ik breng goede tijding uit Engeland die haar dadelijk weer gezond zal maken.
- Stil, stil! die tijding zou helaas geenen indruk meer op haar maken! sprak Louiza weemoedig. Blijf hier, Hippolyte! Zij ligt te sterven.
Achter den beeldhouwer had nog een heer gestaan, dien Louiza nochtans in de donkerheid niet bemerkt had. Bij hare laatste woorden liet deze eenen kreet van schrik hooren, schoof den beeldhouwer op zijde en riep: ‘Ik moet haar zien - ik moet haar spreken - laat mij door!’ Hij zei dit op eenen toon die Louiza verschrikt uit den weg deed treden. Hij opende de deur, trad binnen, aan het bed der zieltogende en riep: ‘Annette, lieve engel, Annette,- zie toch, ik ben het - ik, Henry, die gekomen ben om u tot mijne vrouw te nemen. Het is Henry, die niet zonder u leven kan.’ Hij greep hare hand en overdekte die met kussen.
Een flauwe, nauw merkbare zweem van glimlach vloog nog over hare lippen; toen werd het gezicht koud en strak. De grijsaard beurde zijn hoofd langzaam van het deksel op en boog zich over haar neder; vervolgens keerde hij zich naar den Engelschman, wees ernstig en plechtig op het bleeke gelaat der doode en sprak; ‘Uw berouw komt te laat, mijnheer! mijn kind is dood.’
Einde.