De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Frans Snijders 1579 + 1657Ga naar voetnoot(1).
Teekening en houtsnede vas Ed. Vermorcken, leeraar aan de koninklijke academie van Antwerpen.
Frans Snijders was zoon van den wijntavernier der vermaarde Groote Bruyloftcamere.Ga naar voetnoot(2) waarin de rampzalige Frans Floris zijn fortuin verbraste. De hospes van dit grootste drinken smulhuis noemde zich Jan Snijders. Zijne wederhelft, die in hare befaamde keuken de fijnste vogels plukte en het smakelijkste wild aan het spit of in den oven stak, heette Maria Gijsbrechts. Hun wijnhuis, zoowel als hunne tafel, werd druk bezocht door onze kunstenaars. Zoo kwam het gewis, dat twee der zes kinderen van den tavernier Snijders neiging | |
[pagina 75]
| |
Everjacht, tafereel van Frans Snijders.
kregen voor het beoefenen der kunst. Het eene dezer kinderen was Michiel Snijders, die zich tot na 1661 constschilder noemde, doch geene werken naliet; het andere was onze Frans, die op 11 November 1579 over de doopvont der hoofdkerk werd geheven, en met wien wij ons alleen zullen bezig houden. Volgens den Liggere onzer Gilde werd de jongen ten jare 1593 leerling van den Helschen Breughel. Echter staat er onder zijn portret, door Antoon van Dijck geschilderd en door Jacob Neefs gegraveerd, dat hij ook lessen ontving van Hendrik van Balen. In 1602 werd Frans Snijders meesterschilder van Sint-Lucasgilde; doch in 1608 bevond hij zich in Italië. Reeds den 26n September van dit jaar schreef de Fluweelen Breughel naar Milaan, dat zijn trouwe vriend, de schilder Frans Snijders, aldaar van Rome zou aankomen, en hij beval hem ten zeerste aan bij zijne bemiddelde kennissen. In de lente van het volgende jaar was onze jonge meester te Antwerpen terug, en dan onderscheidde hij zich als een uitstekend schilder. Aanvankelijk maalde hij dood wild, gevogelte, fruit, groenten, ja, gansche spijskamers, waarin kat en hond loerden op eene lekkere brok. De keus van Snijders' genre was nog al natuurlijk. In de voorraadskamer zijner moeder vond hij immers al de noodige schilderachtige voorwerpen tot het samenstellen van een prachtig stilleven- of doode-natuurstuk. Nauwelijks kwam Snijders in aanraking met Rubens, of deze ried hem de dieren den eeuwigen slaap niet te laten genieten, maar ze integendeel ondereen te laten worstelen of door den jager en zijne honden te laten vervolgen. Snijders begreep dien wenk zoo wel, dat hij de meest levensvolle, de krachtdadigste onzer dierenschilders is geworden. Al zijne voorstellingen zijn op natuurgrootte, met waarheid en stoutheid weergegeven. Het deert hem weinig of de groep zijner bloedige worstelaars regelmatig of bevallig ineen zit. Hij laat zijne verwoede dieren aanvallen en afslaan, opvliegen en hals over kop tuimelen, zoodat de vervoerde aanschouwer de schoonheid van vorm en lijn vergeet, om slechts de kloeke natuurlijkheid der handelingen te kunnen bewonderen. In zijne wijze van penseelen is Snijders breed en keurig tevens. Zijn koloriet is schitterend en soms zoo rijk en krachtig als dat van Rubens, terwijl hij met de lichtspeling ook dezelfde wonderen verricht als de Oppermeester. In het voorstellen van menschenbeelden had Snijders zich nimmer geoefend, en daarom schilderde Rubens de figuren in zijne tafereelen. Het museum van den Haag bevat van Frans Snijders Wild en vruchten op eene tafel, waarbij een jager van Rubens, en eene Hertenjacht met landschap en figuren van denzelfden medewerker. Ook te Berlijn prijkt eene Hertenjacht en te Dresden eene Berenjacht van Snijders, met jagers van Rubens,Ga naar voetnoot(1) In vele van Rubens' | |
[pagina 76]
| |
jachten, waarin de menschen en de paarden talrijker zijn dan de wilde dieren, werden deze laatste gemaald door Snijders; want hij werkte veel voor rekening van den grooten meester. Zulks belette toch niet, dat Snijders persoonlijk ook belangrijke bestellingen ontving, en zulks wel van den koning van Spanje en verscheidene prinsen van Europa. Ook de stad Antwerpen bewees hem die onderscheiding. Voor ons stadhuis vervaardigde hij in den zomer van 1630, een groot tafereel: Dood wild en vruchten. Het bevatte hinden, everzwijnen, vogelen en eenen levenden papegaai, die pruimen grijpt, terwijl eene vrouw hem gadeslaat. Dit prachtig gewrocht, waarin Rubens het figuur maalde, werd den schilder 300 gulden betaaldGa naar voetnoot(1). Men bewonderde het in de Staten-Kamer van ons stadhuis tot bij den inval der Fransche republikeinen, wanneer het spoorloos verdween. De meeste en voornaamste werken van Frans Snijders ontmoet men thans in de museums van het buitenland. Ons museum bezit van den beroemdsten dierenschilder slechts een gevecht tusschen Zwanen en hondenGa naar voetnoot(2) en een Vischkraam. Brussel heeft maar éen zijner gewrochten: Dood wild en vruchtenGa naar voetnoot(3). De Louvre van Parijs integendeel bewaart van hem eene Hertenjacht, Dieren in het Paradijs, de Tocht der dieren in de Ark van Noach, een Vischkraam en een Papegaai en Eekhoorn hij Fruit. Te Sint-Petersburg heeft men aan eene zaal van het museum, Snijders' naam gegeven, omdat er zoo vele zijner meesterstukken pronken. Dresden bewaart van hem eene Everjacht en zes stukken Dood wild en vruchten. Verders vindt men van Frans Snijders te Weenen, in het Belvedere: eene Jacht van honden op vossen, Daniël in den kuil der leeuwen, een Hert en ree vervolgd door honden, Dieren in het paradijs, en in de galerij Lichtenstein: twee Hertenjachten, een Stilleven en Dood wild met vruchten; te Berlijn: een Strijd tusschen beren en honden, een Hanengevecht en een Vogelenconcert; te Munchen: Jacht van leeuwinnen op eene ree, een Everzwijn door eene leeuwin gedood, eene Everjacht en Wild, gevogelt en fruit door kat en hond beloerd; te Amsterdam: twee stukken Dood wild met groenten; te Brunswijk: eene Everjacht en te Florentië, Napels, Rijsel, Duinkerke en andere steden nog verscheidene jachten of stillevensGa naar voetnoot(4). Door het leveren van zoo vele prachtige tafereelen was Snijders een bemiddeld man geworden. Toen hij op 23 October 1611 in den echt trad met Margaretha de Vos, zuster der schilders Cornelis en Pauwel de Vos, vestigde hij zich in het huurhuis nr 17 der Korte Gasthuisstraat; doch op 24 December 1620 kocht hij, voor eigen gebruik, in de Keizerstraat tegenover de Ambtmanstraat, het huis met poort en hof, nr 8, terwijl hij later nog eigenaar werd van twee andere huizen en van vele renten. Gelijk zijn geldelijk vermogen vermeerderde, zoo steeg ook des kunstenaars roem. Antoon van Dijck konterfeitte het schoon en mannelijk wezen van den beroemden dierenschilder met zoo veel voorliefde, dat men Snijders' afbeeldsel tusschen de puikgewrochten van den koning der portretschilders rekent. Op 10 Februari 1661 getuigden de schilders Jacob Jordaens en Pauwel de Vos, ‘dat zij verscheyden reysen gesien hebben twee schilderijen, wesende de twee portretten van den ouden Frans Snijders zaliger ende sijne Huysvrouwe, de welcke sijn geschildert door den fameusen ende vermaerden constschilder heer Anthoni van Dijck; welke voornoemde schilderijen zij estimeeren tegenwoordelijck weerdich te sijn tsaemen de somme van hondert ponden grooten oft drijhondert pattacons ten alderminsten, ingevolge dat de stucken, door den voornoemden van Dijck geschildert, tegenwoordelijck geestimeert worden.’ De hier bedoelde uitstekende portretten bevinden zich thans in Engeland, het eerste in de verzameling van den graaf van Carlisle, het tweede in bezit des graven van Warwick. Ook Cornelis de Vos maalde de portretten van zijnen schoonbroeder Frans Snijders en dezes vrouw; doch in een tafereel dat thans in het museum van Turijn is uitgestald. Het huwelijk van den gevierden schilder werd met geene kinderen gezegend. Daarom was Snijders veeltijds bezorgd om zijn aanzienlijk vermogen tusschen zijne nabestaanden naar geweten te verdeelen. Bij het opstellen van zijn eerste testa- | |
[pagina 77]
| |
ment van 15 November 1613 koesterde hij nog de hoop vader te zullen worden; want, zegde hij, als God hem kinderen mocht verleenen, moesten zij, bij hun bojaren, elk 1500 Carolusgulden ontvangen. Als hij zonder kinderen zou sterven, dan liet hij ‘aen sijnen vader Jan Snijders ende sijne moeder Maria Gijsbrechts, als gedenckenis, seker stuck schilderij, op doek, bij hem testateur gemaeckt, wesende eenen Reyger ende een Ree,’ welke schilderij na de dood zijner ouders door zijne vrouw, Margaretha de Vos, teruggeëischt mocht worden voor 150 gulden. Uit zijn testament van 20 September 1627 blijkt, dat hij de hoop op kinderen te krijgen had laten varen. Nu maakte hij duizenden gulden en juweelen aan zijne familie en 100 gulden aan den arme. Zijn schoonbroeder Pauwel de Vos kreeg zijnen grooten wrijfsteen en grooten schroefezel. Zijnen neef, den schilder Hendrik de RasieresGa naar voetnoot(1), liet hij zijnen anderen wrijfsteen, eenen schroefezel en in verdeeling met Pauwel de Vos ‘twee boecken van Marcus GerardiGa naar voetnoot(2) en de Fabulen van Esopus.’ In hun testament van 31 Augustus 1641 en in de codicille van 18 Juni 1646, maken Frans Snijders en Margaretha de Vos nog aanzienlijkere legaten in geld en juweelen aan hunne bloedverwanten. Onder andere beschikt zij haren broederen Adriaan, Cornelis en Pauwel de Vos 8500 gulden, en de arme krijgt reeds 200 gulden. Margaretha de Vos, die sinds maanden ziekelijk was, overleed op 2 September 1647. Zij werd, volgens haar verlangen in de Minderbroederskerk begraven. In 1655 begon haar weduwenaar ook ziekelijk te worden. Op 21 December van dit jaar verleed hij andermaal een testament, waarvoor de schilder Johan Boeckhorst hem als getuige bijstond. De lijdende Frans Snijders verlangde bij zijne gade ter rust gelegd te worden. Zijne zuster, de begijn Maria Snijders, noemde hij tot zijne algemeene erfgename; doch zij moest al de vroeger bepaalde legaten uitkeeren, aan de Sint Lucasgilde 70 gulden, en aan dezer armbusse 100 gulden aftellen. Zijnen broeder den schilder Michiel Snijders, vermaakte hij een jaarlijksch inkomen van 300 gulden en 400 gulden voor een rouwkleed, midsgaders al zijne printen en printboeken. uitgezonderd het groote boek met de printen van den heer Peter Pauwel Rubens, dat hij schonk aan zijnen neef, den schilder Jan Baptist de Vos. Zijn neef Hendrik de Rasieres kreeg al zijne papieren beschilderd met Italiaansche vruchten, benevens een legaat van 2000 gulden. Pauwel de Vos ontving als herinnering ‘eene schilderije, wesende een naeckt Vrouwken met eenen Pels, van d'heer Rubens naer Titian.’ Suzanna Cock, de weduwe van Cornelis de Vos, kreeg het tafereel De Salvinge van Salomon terug, dat door haren man gemaald en aan Frans Snijders was gegeven tot gedenkenis. Na dit tijdstip moet onze beroemdste dierenschilder niet veel gezonde dagen meer hebben geteld. Hij stierf op 19 Augustus 1657. Antwerpen. F. Jos. van den Branden. |
|