Hij nam haastig den brief en las daarin eenige vluchtig neergeschreven, wilde woorden: Zij bemint en wordt bemind; zij is gelukkig en smeekt hare familie om vergiffenis.
- Meisje zonder hart! roept Hippolyte en geeft het papier aan Louiza terug.
- Neen, zonder hart is zij niet, maar lichtzinnig, verblind, op het dwaalspoor gebracht! antwoordde Louiza. Och, Hippolyte, ik heb al mijne hoop op u gevestigd.
Didier staart haar een oogenblik in het tot hem opgeheven gelaat, drukt haar een vluchtigen kus op de bleeke wang, trekt zijnen jas aan en zet zijnen hoed op en vergezelt Louiza op straat. Een huurrijtuig rijdt voorbij; zij doen stilhouden en stappen in. ‘Naar het hotel Folkestone! Er is haast bij, koetsier! Een vijffrankstuk voor u, als ge er ons in tien minuten brengt.’
Straten, huizen, boomen, winkels en lantarens strijken hen vliegensvlug voorbij; het rijtuig houdt eensklaps in eene stille straat voor eene breede koetspoort stil. Hippolyte springt er uit en trekt haastig aan de bel, terwijl Louiza zich luid snikkend in eenen hoek van het rijtuig drukt. Een slaperige portier opent de poort en licht den driftigen bezoeker met eene kaars in het gezicht.
- Logeert mijnheer Henry Sutton hier? Heeft hij iemand - eene jonge dame - bij zich?
- Neen. Hij is al drie dagen vertrokken.
- Waarheen is hij gegaan? Naar Engeland?
- 't Spijt me, dat ik u dat niet kan zeggen. Denkelijk naar Londen.
- Kwam er niet somtijds eene jonge juffrouw bij hem?
De portier wil daarover geenen uitleg geven, wijl het hem niet aangaat; hij weet ook verder geene inlichting omtrent den Engelschman te geven, wenscht de late bezoekers naar de maan en slaat slecht geluimd de deur toe.
Hippolyte keert tot het rijtuig terug, fluistert Louiza eenige woorden toe, en plaatst zich nu op den bok nevens den koetsier, dien hij tot spoed aandrijft.
- Nu naar het hoofdbureel van politie! zegt hij.
En andermaal gaat het voorwaarts, de Magdalenakerk voorbij, die in den maneschijn als marmer schittert, over het Vendomeplein met zijne zwarte zuil, door de St-Honoréstraat met hare nog geopende biljartzalen en wijnhuizen, het breede Carrousselplein over, vervolgens de beide kaaien aan de blinkende Seine langs, over de Pont-Neuf, onder wier bogen de rivier hare troebele wateren in draaiende maling voortstuwt, eindelijk nog eene kaai langs en over een gekasseiden koer dien drie of vier lantarens verlichten. Eene hooge inrijpoort, van binnen verlicht; langs den muur een paar britsen, waarop soldaten in verschillende houding uitrusten, terwijl andere op hunne geweren staan te leunen; op het dak eene donkerkleurige vlag - dat is de Parijsche dusgenaamde prefectuur van politie. Hippolyte springt van den bok, een gendarm snelt toe, de kunstenaar wisselt eenige woorden met hem, en beide treden in het gebouw, doch komen ook dadelijk weer buiten, in gezelschap van een bejaard heer, in het zwart, met eene pen achter het oor en eene andere in de hand, die vol beleefdheid het hoofd in het rijtuig steekt. Het spijt hem de juffrouw te moeten stooren, wil haar niet vragen uit te stappen, maar verzoekt haar om beantwoording van eenige vragen.
- Wanneer werd de vlucht vun uwe zuster het eerst ontdekt?
- Zij verliet ons dezen morgen om tien ure, onder voorgeven, dat zij den dag bij eene nicht van ons te Anteuil ging doorbrengen; om zes ure beloofde zij terug te zijn. Toen het negen ure sloeg en zij nog niet te huis was, ging vader, om haar op te zoeken. Zij was echter in 't geheel niet te Anteuil geweest.
- Ga voort, juffrouw! En uw vader?
- Mijn vader kwam ruim een uur geleden naar huis; hij had heen en weer te voet moeten gaan en was van angst en vermoeidheid geheel uitgeput. Terwijl hij weg was, vond ik dezen brief aan mijn adres in mijn naaimandje.
De oude heer, die intusschen ieder woord nauwkeurig had opgeteekend, nam nu den brief, doorlas dien en hield hem bij zich; verder vernam hij nog naar enkele bijzonderheden - den ouderdom, het uiterlijke en de kleeding der gevluchte, den naam van den Engelschman, het adres van Jan Villiot, den naam van het hotel, en verzekerde Louiza ten slotte met eene beleefde buiging, dat alle mogelijk onderzoek zou worden in het werk gesteld, doch dat hij haar nu niet langer ophouden wilde. Hiermede verwijderde hij zich.
Er was nu niets meer te beginnen, en dus liet Hippolyte den koetsier met denzelfden spoed naar de Roquettestraat rijden. Hier vonden zij den armen vader diep neergebukt en omringd door eenige medelijdende buurvrouwen. Hij lag op zijn gezicht op den grond uitgestrekt; de vrouwen zochten hem op te richten en te troosten; doch slechts een zacht stuiptrekken en diep zuchten verried nog dat hij leefde en hare woorden verstond. Het was een akelige nacht en een diep treurige morgen.
Den volgenden dag vernam men, dat Henry Sutton na het hotel Folkestone te hebben verlaten, zich nog twee dagen in een hotel nabij de statie van den noorderspoorweg had opgehouden, vermoedelijk om alle navorschingen des te moeielijker te maken. Op den dag van Annette's vlucht had hij dit logement verlaten, en twee passagiers, wier uiterlijk zoo tamelijk met de opgemaakte persoonsbeschrijving overeenkwam, waren dienzelfden dag naar Londen over Calais en Dover met den trein van elf ure vertrokken. Op het oogenblik toen deze bijzonderheden aan het licht kwamen, moest het ongelukkige meisje dus buiten twijfel reeds in Londen zijn.
Louiza vreesde, dat dit bericht haren vader nog zwaarder schokken zou; doch Hippolyte was van meening, dat men hem niets verzwijgen mocht, en nam op zich, hem alles voorzichtig mede te deelen.
Villiot beurde zijn hoofd van het kussen op; zijn gelaat was doodsbleek, zijne oogen met bloed beloopen; hij zag den jongen beeldhouwer stijf aan, drukte hem de hand en zeide op vasten toon: ‘Ik dank u, vriend! Noem mij den naam van de ongelukkige niet meer - zij is verloren!’
Met deze woorden stond hij langzaam op, kleedde zich, schoot zijnen kiel aan, en ging naar zijne werkplaats, om naar de arbeiders om te zien.
(Wordt voortgezet.)