Aan mijn zoontje, bij zijne verjaring.
Een jaar is 't geleden; het klonk toch zoo blijde
Van kamer tot kamer, door 't huis op en af:
‘Een zoon is geboren!’ Een zoon!.. Welke vreugde
Voor 't ouderenpaar, wien de Hemel het gaf.
Een zoon! als alreeds eene dochter u toelacht!
Hoe menige koning die nooit zijnen echt
Zoo eervol door God zag bekroond en gezegend,
Die zucht om dit heil dat de Heer hem ontzegt.
Een zoon en een dochter! Ik dank u, o Heere!
't Is macht, het is moed met de zachtheid gepaard;
Den zoon schenkt gij rede, der dochter de goedheid,
En zoo heerschen liefde en verstand aan den haard.
Een zoon moet den naam zijner vaadren verspreiden,
En vlekloos hem voeren waar God het betracht:
Een dochter verpandt hem; maar beiden uit liefde
Verheerlijken hem in een ander geslacht.
Een zoon en een dochter! de hoop in het leven,
De hoop voor de toekomst van hen die hun kroost
Aan Gode bevolen, en angstig hem baden
Het hun te behouden voor lateren troost.
Een zoon is de hulp en de steun zijner zuster,
Een dochter heeft menigen broeder bewaard;
Want zuster en broeder zijn zeedlijk verbonden
Voor 't heil van elkander te werken op aard.
Een zoon is de hoop en het heil van 't gezinne
Wanneer dit de dood van den vader berooft,
Hij moet dus de deugden des vaders betrachten
Om moeder te helpen die heerscht aan het hoofd.
Hij mag zijn vernuft, zijne kracht niet gebruiken,
Om nadeel te brengen aan zwakkren dan hij,
Maar beiden doen dienen om hen te beschermen;
En nooit draag' hij roem op alleenheerschappij.
En gij, kleine deugniet, gij lacht in uw wiegsken,
Als wildet gij zeggen: ‘Wees toch niet bevreesd!
Wanneer door de beste der moeders uw inborst,
Uw hart wordt gevormd, en geschaafd uwen geest,
Dan kan men niet anders dan deugden vergaren.’
't Is waar, lieve kleine, dan kent men zijn plicht,
Dan eert men het recht; ja dan leeft men als christen,
En hem die zoo leeft, is het weldoen zoo licht.
Wees christen, blijf christen! dit wensch ik, dit eisch ik.
Ja! of gij Gods leer rond de wereld verspreidt,
Het land of de taal uwer vadren verdedigt,
Het recht van den armen verdrukte bepleit,
Waar ook u het lot moge plaatsen of roepen,
Blijve immer de wensch van een vader u bij:
‘Wees christen! blijf christen! vóóral en in alles,
En houd uwe ziel van verbastering vrij.’
Antwerpen.
|
|