De Vlaamsche School. Jaargang 26
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Geschiedkundige tentoonstelling der schoone kunsten in België 1830-1880.
de dekens en kooplieden der hanzesteden hunne vrijbrieven afleggende in de sint-michiels-abdij te antwerpen in 1315.
1 Augustus had de opening der tentoonstelling plaats in het Paleis voor schoone kunsten waarvan wij verschillende malen gewaagdenGa naar voetnoot(1). Het gebouw, wel gelukt en doelmatig ingericht, strekt den bouwmeester A. Balat tot eer. De tentoonstelling, ofschoon zij zeer belangrijk is, beantwoordt niet aan haar doel. Wel zijn ruim 1550 kunstwerken tentoongesteld, maar het is onmogelijk daaruit de school van 1830 tot 1880 in haar geheel te waardeeren. Haar werk is slechts voor een gedeelte, al moge het dan ook het bijzonderste zijn, op de tentoonstelling aanwezig. Er ontbreekt veel meer dan er is, - te veel om zich een juist denkbeeld te vormen van wat ons land aan kunstbeoefenaren in alle vakken heeft opgeleverd. Wij hebben hieronder, ter loops en uit het hoofd, eenige namen opgeschreven van mannenGa naar voetnoot(2) wier werken onbetwistbaar bijval hadden op vroegere groote tentoonstellingen; tusschen hen bevinden zich primussen van Rome, ridders van de Leopoldsorde en anderen die op deze tentoonstelling niet vertegenwoordigd zijn. Wellicht zal men ons tegenwerpen dat de verder genoemde mannen niet allen meesters waren; de groote verdiensten van velen hunner zijn desniettemin onloochenbaar en wij stippen in 't voorbijgaan aan, dat wij reeds verschillende malen op openbare veilingen tafereelen van sommige der bedoelde kunstschilders hebben zien verkoopen die doorgingen voor stukken van meer beroemde mannen zooals Dyckmans, Leys, Lies, Stevens, Wappers of Willems. En hoevelen, die weinig gewaardeerd werden terwijl zij leefden en werkten, zullen wellicht later in groote eer worden gehouden, gelijk het in de kunstwereld maar al te dikwijls het geval is. Men herinnere zich slechts wat er met Hobbema gebeurde. (Zie de Vlaamsche School van 1876, blz. 37.) Er bleven ruim 400 ingezondene schilderijen ongeplaatst, waaronder misschien stukken van kunstenaars die in 't geheel niet vertegenwoordigd zijn in de pronkzaal. Dat zoovele schilderijen ongeplaatst bleven mag des te meer bevreemding wekken, omdat er van enkele schilders tot 20 stukken toe geplaatst zijn. Er zijn schilderijen gehangen op plaatsen van waar zij letterlijk onzichtbaar zijn. Andere zijn in den catalogus niet vermeld, namelijk de Witte slaaf van F. De BruyckerGa naar voetnoot(1) en de Laatste oogenblikken van den heiligen Remaclus door Jos. BellemansGa naar voetnoot(2). Van A. Chauvin en A. Markelbach zagen wij stukken die erbarmelijk slecht hingen. Op deze tentoonstelling zijn beeldhouwers, plaatsnijders, waterverfschilders en teekenaren niet in uithoeken geborgen, zooals het sedert 50jaren geschiedt op de meeste driejarige tentoonstellingen. Ditmaal hebben zij de beste plaatsen de wanden der groote zaal zijn versierd met teekeningen van Th. Canneel, A. Cluysenaer, F. De Groux, J. Gerard, G. Guffens, J. Swerts | |
[pagina 156]
| |
en anderen, wat namelijk gelegenheid verschaft om te zien welke groote ontwikkeling, op betrekkelijk korten tijd, de muurschildering in België nam. Guffens en Swerts staan hier in dit vak onbetwistbaar aan het hoofd als wegbereiders. Bescheiden brengen wij hier in herinnering, dat ook de Vlaamsche School in eene al lange reeks van jaren niets onbeproefd liet om de herleving van de muurschildering te bevorderen. De boven dit opstel staande plaat is eene voorstelling van Guffens' merkwaardig muurtafereel dat met al de andere op de Antwerpsche Beurs verbrandde in 1858.Ga naar voetnoot(1) De beeldhouwkunst is goed vertegenwoordigd, doch er ontbreken ook vele werken van mannen van naam, waaronder Jozef Geefs, de waarnemende bestuurder van de Antwerpsche academie. Zijn Engel des kwaads uit het rijksmuseum is in den catalogus vermeld, maar het beeld is niet op de tentoonstelling, zooals overigens met vele andere het geval is die de liefhebbers in gemeld museum moeten gaan zien. Van Willem Geefs is tentoongesteld het model van het marmeren beeld van Leopold I, den 21n Juli ingehuldigd met De Curte's tempel in ojivalen stijl te Laeken. (Zie 1879, blz. 123.) Georgius Geefs. Jozefs zoon, heeft hier zijn plaasteren beeld, voorstellende Leonidas in de Thermopijlen de soldaten tot de worsteling aanwakkerende, dat wij ook reeds vroeger te zien kregen. Karel en wijlen Jan Geefs 1825 + 1860 zijn insgelijks vertegenwoordigd, de eerste met zijn marmeren Jonge slaaf, de tweede door de vermelding in den catalogus van zijne Liefde en sluwheid, in het rijksmuseum. Van wijlen Karel Geefs 1807 + 1855 zagen wij 8 modellen van paneelen in half verheven beeldwerk, bestemd om in brons te worden gegoten voor de Sint-Josephskerk te Brussel; zij zijn eene waardige herinnering van een voor zijnen tijd goed beeldhouwer in het godsdienstige vak. Jammer dat de zoo gunstig gekende beeldhouwers De Boeck en Van Wint uit Antwerpen niets hebben ingezonden. Van. J.F. De Vriendt zijn er twee geschilderde statiën. Borstbeelden zijn er vele, meest oude kennissen, zooals baron Wappers van J. De Braekeleer; burgemeester Van Volxem door. G. De Groot; W. Wood door E.J. De Plyn; H. Vieuxtemps en Gevaert door Godebski; Matthijs I. Van Breé door L. Godecharle 1750 + 1835 (toebehoorend aan den kunstschilder be eldhouwer J.B. Van Rooy te Antwerpen); A. Chauvin door J.J. Halkin; B. Du Mortier en Gillon door E. Melot; J. Van Lerius en Jacobs-Beeckmans, goed gelijkend, door Julius Pecher; H. Leys van denzelfde is ongelijkend; Mercator van F. Van Havermaet. Voor de groote beeldhouwkunst waren na 1830 de gebroeders W. en J. Geefs de leiders, even als Wappers het was voor de schilders. J.B. De Haen. J. Ducaju, L. Dupuis, E. Fiers, Frison. L. Herman, de Jaquets, J.B. Martens, E. Van Havermaet en ettelijke anderen behooren tot deze beeldhouwkundige school, terwijl J. De Braekeleer, R. Fabri, E. De Plyn, H. Pickery en J. Pecher tot eene meer realistische richting overhellen. C.A. Fraikin vertolkt in zijn werk eene eigenaardige, fijnere opvatting die aan Italiaansche en Fransche meesters denken doet, getuige daarvan zijn Slaap en zijne Gevangene liefde welke wij verkiezen boven zijn tentoongesteld borstbeeld. Tusschen de jongere beeldhouwers munten P, Van der Stappen en P. De Vigne uit. De vermaarde 81-jarige kunstschilder E. Verboeckhoven leverde een Slapende leeuw en een Vlaamsche paardenkop in plaaster; Th. Vineotte een goed gelijkend marmeren borstbeeld van Z.M. den koning. Over vele andere zeer schoone beelden spreken wij wellicht later. Wij ruimen thans eene plaats in aan de nieuwe schilderijen en vermelden allereerst eene uitmuntend geteekend en krachtig geschilderde Herinnering aan een Stierengevecht te Madrid in 1878 van onzen gevierden N. De Keyser. Van dezen meester zijn ook tentoongesteld de twee schoonste tafereelen uit de trapzaal van het Antwerpsch museum en de volledige kleine oorspronkelijke schetsen van het geheel; Zelfopoffering van Seyssoene, een stuk uit zijn jongeren tijd dat aan de romantiek van kort na 1830 herinnert, evenals zijne Margaretha in de kerk en zijn Moord der onnoozele kinderen uit het Gentsch museum. Uitmuntend verzorgd is zijn stuk met portretten van prinsessen; zoo fijn is de uitvoering dat men er bij aan pastelteekening denkt; aantrekkelijk ook zijn ettelijke andere vrouwenportretten van zijne hand, in verschillende tijden geschilderd. Wat den heer De Keyser niet het minst vereert zijn de werken van zoovele hier vertegenwoordigde leerlingen die tijdens zijn bestuur hunne opleiding aan de Antwerpsche academie ontvingen. Wij noemen onder meer E. Boks, E. Carpentier, E. Farasyn, W. Geets, A. Hennebicq, K. Ooms, E. Siberdt, A. Struys, J. Van Beers, P. Van der Ouderaa, J. Verhas, P. Verhaert, enz., enz. Karel Ooms' Alva, door ons op blz. 112 vermeld, voldoet niet aan de verwachting; de schildering geeft den hertog niet geschiedkundig waar terug; ook de uitvoering laat als dusdanig te wenschen; de knokkelige handen van den afgebeelde gelijken veeleer aan die eener oude vrouw dan wel aan die eens krijgsbevelhebbers. Overigens is het stuk slecht geplaatst. Des schilders Huiszoeking in de Antwerpsche drukkerij van Plantyn in 1562 (dagteekenend van 1878) heeft en verdient veel meer bijval. P. Van der Ouderaa's Laatste gebed wekt de algemeene bewondering; het is over het geheel een zeer treffend tafereel, waarin wij alleen de veroordeelde vrouw schooner en indrukwekkender hadden willen zien. Ziehier hoe het feit waartoe de strafuitvoering in 1554 aanleiding gaf vermeld is in de Chronycke van Antwerpen: ‘Item int selve jaer, den 4 february, doen vermoorde tot Antwerpen, ten huysen van den choordeken, heer Rogier de Taxis, een hoogduytsche vrouw, van Wees geboren, eenen medecyn van Aragoens, die dese vrouwe al heymelyck op syn camer gebrocht luidde des donderdaechs daer te voren; ende dese moort geschiede tsondaechs smorgens zeer vroech; maer hij leeffde noch 2 off 3 uren eer hy daer aff sterff. Item het dynsdaechs, den 12 february, doen wirt buyten op het galgevelt de vrouw verbrant die den voorgenoemde medecyn vermoort hadde, ende was eene zeer schoone vrouw.’ | |
[pagina 157]
| |
Van der Ouderaa's Mondzoen is hier veel beter geplaatst en verlicht dan in het Antwerpsch hedendaagsch museum. E.J. Boks stelde ten toon twee reeds gekende stukken: Als de katten uit zijn dansen de muizen en het Onverwacht bezoek, waarvan vroeger in ons tijdschrift gesproken is. E. Farasijns Gelukkiger dan een koning is een zorgvuldig geschilderd kindertafereel waarin de ambachtmatige moeielijkheden gezocht zijn, maar ook met glans door den bekwamen en veelbelovenden schilder te boven gekomen. E. Carpentier, die thans te Parijs verblijft, heeft twee tafereelen, die wij reeds vroeger zagen, namelijk zijne Episode uit den opstand der Vendeërs in 1795 (zie 1879, blz. 117) uit het Antwerpsch hedendaagsch museum en de Uitwijkelingen die wij in 1878 te Parijs zagen. P. Verhaert zond twee schilderijen, vroeger door ons vermeld, toen zij te Antwerpen en te Parijs tentoongesteld waren, namelijk het drievoudige stuk van den heer J. Isenbaert en de Oudheidkundige des heeren Grisar (zie blz. 54). A. Struys stelt eene genreschilderij ten toon, op te groote schaal uitgevoerd, getiteld: Onteerd; het stuk bezit onbetwistbare verdiensten, maar verraadt gebrek aan smaak in de keuze der onderwerpen; de schrille toon of kleur die in het stuk heerscht wil ons maar niet bevallen. Ook Luthers dood is veel te zwart en weinig aangenaam geschilderd. Jan Verhas' Schoolparade (de leerlingen der Brusselsche gemeentescholen, gelijk zij in 1878 voorbij den koning trokken) heeft om zoo te zeggen het meeste beziens en mag genoemd worden eene zeer schoone schilderij, welke voortreffelijk is gelukt. Zij bevat vole portretten, onder andere van openbare personen en hooge ambtenaren; zal waarschijnlijk voor het rijksmuseum worden gekocht. Over de zeer groote schilderij van J. Verhas hangt de niet minder groote van E. Slingeneyer, welke geacht is België's groote mannen voor te stellen. Dit stuk, geen meesterstuk, vormt eene der 13 schilderijen, door Slingeneyer voor het paleis der academiën te Brussel uitgevoerd. De voorgestelde mannen evenals de bouwkundige gedeelten der schildering laten veel te wenschen. Als van oneindig beter gehalte noemen wij des schilders Christelijke martelaar (toebehoorend aan den heer Everard) en De wreker, eene afgewerkte schets naar des kunstenaars tafereel in het museum van Keulen. Van J. Dyckmans zijn zeven puikstukken tentoongesteld: zijn beroemde Blinde uit het South-Kensington museum, de Biddende vrouw, van den heer J. Nieuwenhuys, Grootmoeders feest, van den heer Gambart, De herfst, van den heer D'Hondt, Het gedeelde ontbijt en de Straatzangeres, beide toebehoorend aan den heer R. Sulzbach te Frankfort, en Zeemansvrouw, toebehoorend aan den heer J. De Bom, te Antwerpen). (Wordt voortgezet.) Quaede goede dienst.
Die in een zake dient, die eerlijk is noch goed,
Hoe beter dat hij dient, hoe boozer dat hij doet.
Jeremias de Decker.
(xviie eeuw.) |
|