De Vlaamsche School. Jaargang 26
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 118]
| |||||||||
Zegels der abdij van Tongerloo.
5. Weinig verschil is er te vinden in de algemeene samenstelling, tusschen voorgaande zegel en een klein brievenzegel dat in de tweede helft der zeventiende eeuw reeds in gebruik was; eenigermate is de teekening der Maagd gewijzigd, het hoofd van het kind omstraald, en het opschrift tusschen twee korrelranden ingesloten. Wij noemen het
|
Le citoyen Prieur est requit(sic) de produire le cachet du couvent. | |
Salut et fraternité ou la mort. | |
Fait à l'abbage de Tongerloo | Jean Corthals, Commissaire |
Le 1r Frimaire 3e ann. républ. | F. Wauters, Commissaire |
Des anderendaags 's avonds was het zegel - waarschijnlijk hetzelfde dat wij thans beschouwen - reeds terug gegeven, en wanneer twee jaren nadien de abdij werd afgeschaft, ging het met de kloosterlingen den weg der ballingschap in. Den 4n April 1804 gebruikten het de regenten der abdij, M. Heylen, E. Du Champs en J. Thys, om de brieven, uit Haren gedagteekend, te bezegelen, waardoor zij hunnen medebroeder, mederegent en archivist, J. Bapt. Sneyers, benoemden tot de waardigheid van voorzitter van het Norbertijnsch college, te Rome. Toen het den religieuzen gegeven werd, het voorvaderlijk verblijf opnieuw te betrekken, kwam de oude ijzeren stempel mede terug. Zoo gebeurde het ook den koperen stempel van het volgend gemeenschappelijk zegel.
II. Gemeenschappelijk zegel.
Werd het zegel van het klooster meermaals in den loop der tijden veranderd, en, zooals hierna zal blijken, het zegel der abten niet minder dikwijls aan hervormingen onderworpen, dan was integendeel zulks het geval niet met het groote zegel, het zegel ad causas, dat is het gemeenschappelijk zegel van den abt en het convent te zamen. Door eeuwen heen behoudt het - op kleine wijzigingen na - een zelfden vorm en eene onveranderde teekening. Onder een drielobbigen boog, gedragen op kleine kolommetjes met kapiteelen, ziet men twee kloosterlingen, - waarschijnlijk, in de meening van den maker, den abt en een zijner onderhoorigen, - afgebeeld. Beider hoofd is, buiten de haarkroon, geheel geschoren en eene buitengewoon lange kap, omtrent van denzelfden vorm gelijk die thans nog door de kapucienen gedragen wordt, hangt hun op den rug; met saamgevouwene handen en ten hooge gerichte blikken schijnen zij hunne gebeden op te sturen tot het Mariabeeld dat zich vertoont boven den middelboog. Op drie kwart lijfs is de H. Maagd voorgesteld; zij heeft eene kroon, bestaande in eenen band met leliën bezet, op het hoofd, en houdt met de linkerhand haren goddelijken Zoon, terwijl zij met de rechterhand een bloemtuiltje voor de borst draagt; het kind Jesus heeft eenen wereldbol in de linkerhand; geheel de houding van het kind is weinig natuurlijk: het is half zittende, half staande met de beenen over elkander gekruist; men zou zeggen dat de kunstenaar moeite deed om het ten volle uit te verbeelden, maar hier in verhinderd door de engheid der beschikbare plaats, zich genoodzaakt vond die onwaarschijnlijke houding te geven
De geheele vorm van het zegel is ojivaal; eenvoudige strepen omsluiten het opschrift: + S'abbis et qvent' de Tong' ad causas, dat door een kruisje voorafgegaan, door een zes- en door een vierstaartig sterretje is gevolgd. De woorden: ad causas zijn door de twee beginletters ·A·, ·C·, rechts en links der Maagd geplaatst, herinnerd. Door eeuwen heen, zegden wij, bleef dit zegel in gebruik; en inderdaad, wij vinden het reeds ten jare 1308 aan eene akte waardoor Godefridus abt, eene
huizing verwisselt tegen eene andere toebehoorende aan Joannes, rector van het altaar van O.-L.-V., in St.-Martens Vissenaken en van het altaar van St.-Nicolaas, in Dieden, mits eene jaarlijksche toelaag van 7 mudden koren aan gezegden rector en aan zijne opvolgers te betalen. Nochtans moeten wij zeggen, dat dit aloude exemplaar in kleine bijzonderheden verschillig is van de beschrijving, die wij gaven en van de plaatsnede, die wij naar den stempel van een later tijdstip lieten vervaardigen. Daar zijn de beeldjes der twee kloosterlingen minder rijzig en hunne handen meer vooruit en bijna tegen elkander gebracht; de hoekjes van de kapiteelen der kolommetjes zijn krachtiger afgeteekend, en de letters A.C. nevens het beeld der Maagd weggelaten. In het randschrift zijn ook eenige veranderingen: het luidt, voor zoo veel een onvolledig exemplaar ons toelaat te lezen: S'Abbis et qve.......... Toglo ad cas.
Naar de meening van den geleerden heer Vichet, oudheidkundige der abdijGa naar voetnoot(1) (+ 1721) en van den ongekenden schrijver van een handschrift, dagteekenend van 1704 en voor titel voerende: Kort verhael van het oudt mirakuleus beeldt van Onse Lieve Vrouwe van Tungerlo, is de gedaante der Maagd in dit zegel vertoond, dezelfde van het oude Mariabeeld, dat, vóór eeuwen in de abdijkerk vereerd, ten jare 1649 naar de parochiekerk werd overgedragen en thans daar nog berustGa naar voetnoot(2). Gezegde ongenoemde schrijver zegt hierover:
‘De gedaente van het oudt mirakeleus beeldt is dusdanigh; de lieve moeder omtrent 6 voeten lanck sittende heeft in hare rechte handt eene scepter, met hare slincke handt omvadt hare sone staende op hare slincke knie als vluchtende van syne moeder en sich met een blij gemoet haestende om met sijn opgeheven handeken sijnen bijstandt en zegen te geven aen alle die door Maria ijet van hem uijtter herten komen versoeken. Want seker dese sal de lieve Moeder verstercken op dat sij kloekelijck strijden, de strijdende sal sij beschermen, op dat sij winnen, de winnende sal sij de bermhertigheden des Heeren met haer in der eeuwigheijt doen singen. Want dit is den wille Godts (seijt den B. Bernardus) den welcken ons alles wilt doen hebben door Maria.
Voorders tot memorie van dit selve Beeldt hebben de eerw. heeren prelaten van Tungerlo vant beginsel des kloosters altijt voor haren grooten segel gebruijckt het beidt van de B. Moeder Godts in de boven geschreven gedaente met 2 religieusen de welcke knielende van beijde zijden de hulpe van Maria versoecken op dat hare gedachtenisse in dese vermeerde plaetse niet en soude vergaen, maer gelijck sij gedruckt wordt soo menighmael op den zegel, altijt hare liefde geprint soude blijven in onse herten.’
Zonder twijfel bedoelt de schrijver hier alleen eene algemeene en oppervlakkige gelijkenis tusschen de twee beelden; want eene volkomene en nauwkeurige overeenkomst tusschen beide ware moeilijk te verdedigen en zou in de aangehaalde beschrijving zelf woorden van tegenspraak ontmoeten.
(Wordt voortgezet.)
- voetnoot(1)
- Tongerloa M.S.
- voetnoot(2)
- Zie ons artikel: Onze-Lieve-Vrow van Tongerloo in den Maria-Almanak. 1880.