De Vlaamsche School. Jaargang 26
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Zegels der abdij van Tongerloo.‘Het is gekend, zoo schreven wij in eene vroegere studie, dat in de abdijen twee zegels gebruikt wierden, namelijk het persoonlijk zegel van den abt en het zegel des kloosters,Ga naar voetnoot(1)’ Dit gezegde dient eenigerwijze verbeterd te worden; niet twee, maar drie soorten van zegels kan men, zoo niet in alle, toch in vele abdijen onderscheiden, en zoo is het in de abdij van Tongerloo, waarvan wij thans de bijzonderste zegels willen in oogenschouw nemen. Men vindt niet alleen het zegel van den abt, door dezen gebruikt in de akten, waaraan hij, het zij als getuige, het zij op een anderen titel persoonlijk handelende, deel nam, en het zegel van het convent of klooster, gebezigd bij de akten, welke de kloostergemeente, als lichaam, op eene of andere wijze aanbetroffen, maar ook nog een gemeenschappelijk zegel, van den abt en het klooster samen; dit was het groote zegel, zegel ad causas genaamd. | |
I. Zegels van het klooster.1. Het ware overbodig al het nut dat de zegelstudie aan de geschiedenis, aan de oudheidkunde en aan andere wetenschappen verschaft, op nieuw te doen uitschijnen; deze waarheid behoeft geen betoog meer. Wij komen derhalve onmiddellijk ter zake, en beschouwen vooreerst het oudste zegel, dat wij te Tongerloo aantreffen. Het is een zegel des kloosters en dagteekent van het allereerste begin der abdij. Het is rondvormig, en vertoont een borstbeeld der H. Maagd, patrones van Tongerloo, met haar goddelijk kind op den linkerarm. Het opschrift, in twee eenvoudige strepen ingesloten. luidt: + sigillv̄ ecclie s. Marie ī Tvngerlo. Het woord ecclesie is hier gebruikt in zijne oorspronkelijke beteekenis van vergadering, gemeente, en staat gelijk met het later gebezigde conventus, kloostergemeente. De woorden: in Tvngerlo, verdienen ook in aanmerking genomen te worden, daar zij een nieuw bewijs leveren dat Tongerloo als vlek, dorp, parochie of gemeente reeds bestond als de abdij daar gesticht werd. Dit zegel vindt men reeds ten jare 1133, aan de oorkondeGa naar voetnoot(1), waardoor Tongerloo's eerste abt, Henricus, verklaart dat eene edele vrouw, met name Alpeda, haarzelve en hare nakomelingen verplicht tot zekere lasten ten voordeele van het klooster. Ten jare 1175, schonk Ludovicus, abt der Benedictijnerabdij van Echternach, aan den abt van Tongerloo, Wibertus, de kerk van Alphen, in de baronie van Breda. Zijn diplomaGa naar voetnoot(2) getuigt van den geestelijken ijver van Tongerloo's kloosterlingen op dit tijdstip. ‘Deze kerk, zoo zegt hij, die gedurende langen tijd onachtzaam door hare herders werd bestuurd, geven wij des te liever aan Wibertus en aan zijne opvolgers, omdat wij bekend zijn met hunnen ijver voor den dienst van God en voor de kerkelijke regeltucht.’ Te dezer gelegenheid ontstond tusschen de twee abdijen een verbond van broederschap, dat, zoo lang beide bestonden, nimmer werd verbroken. Met toestemming der twee kapittels was men overeengekomen, dat bij het afsterven van den abt of van een der kloosterlingen van eene abdij, de religieuzen van de andere dezelfde diensten zouden verrichten als voor een hunner eigene medebroeders. Tot aan de Fransche omwenteling, wanneer de abdij werd afgeschaft, werd dit verbond te Tongerloo getrouw ten uitvoer gebracht; in 1796 deed men daar nog verscheidene diensten voor overledene kloosterlingen van Echternach, zooals blijkt uit het handboek van den prior van dien tijd. Aan het diploma hangen drie zegels: het zegel van den abt Ludovicus, dat van zijn klooster en het hooger beschrevene zegel der abdij van Tongerloo. Zoo wel uit deze akte van 1175, als uit die van 1133, mag men met reden vermoeden, dat het onderhavige zegel het eenigste was te dien tijde te Tongerloo in gebruik, en dat alsdan de abt nog geen eigen, persoonlijk of ambtelijk zegel bezat. In beide gevallen wordt het diploma alleen met het gemeen zegel van Tongerloo bekrachtigd, schoon de inhoud ervan uitdrukkelijk het zegel des abts vergt. In het eerste zegt abt Henricus, dat hij tot bekrachtiging der oorkonde, deze met zijn zegel heeft laten bezegelen: Ut autem hoec rata et inconvulsa semper permaneant sigilli nostri impressione cartulam proesentem signari | |
[pagina 51]
| |
fecimus; in het tweede wordt bepaald, dit de geslotene overeenkomst door de zegels der twee abten zal bevestigd worden: Volumus ut auctoritate sigilli utriusque abbatis coram testibus roborata in utriusque ecclesia servetur. Niettegenstaande die stellige vermelding van het zegel van den abt, wordt enkel het conventszegel van Tongerloo gevonden. Hieruit blijkt, dat Craywinckel zich bedroog, wanneer hij schreef, aangaande het diploma van abt HenricusGa naar voetnoot(1), dat het stuk werd ‘bevesticht met den seghel des voorschreven abts.’ Wellicht werd de schrijver der Legende, even als de geleerde schrijver der Brabantia Mariana, - want Wichmans, zeggende: cum adpenso sigillo ipsius HenriciGa naar voetnoot(2), beging dezelfde misgreep, - in dwaling gebracht door de woorden van Henricus: sigilli nostri impressione, en door het versleten en schier onleesbaar geworden zegel, dat aan het stuk hangt. Onze teekening werd gemaakt naar het duidelijker exemplaar van de tweede vermelde akte. 2. Reeds in de tweede helft van de dertiende eeuw was dit ronde zegel vervangen door een ander van ojivalen vorm, dat wij aantreffen tot na het midden van het volgend jaarhonderd; wij vonden het namelijk in de jaren 1233, 1263, 1305, 1315, 1318, 1333, 1339 en 1352. De H. Maagd is niet halflijfs, zooals op het voorgaande, maar ten voeten uit en staande afgebeeld, met eenen stralenkring om het hoofd. Op den linkerarm draagt zij het kind Jesus, insgelijks met omstraalden hoofde, en eenen lelietak in de rechterhand. Eenvoudige lijnenomsluiten het randschrift, dat luidt: + Sigillum conventus beate Marie de Tovger.. Het benedenste gedeelte van het beeld doorsnijdt derwijze het opschrift, dat de eerste letter e van het woord beate, tusschen de voeten in geplaatst is. Ongetwijfeld moet men het den vervaardiger van het zegel voor eene feil toeschrijven, zoo men hier Tovger in stede van Tonger. leest. Dit zegel stemt overeen met de beknopte beschrijving, die ervan gegeven wordt in sommige stukken op het gemelde tijdstip daarmede bezegeld. Zoo lezen wij in eene oorkonde van 1315: littera que erat duobus sigillis sigillata in quorum sigillorum pressione in uno erat Maria Dei Genitrix cum filio suo stans et in alio ymago abbatem reproesentans. (De brief was met twee zegels bezegeld; in het eene was de H. Moeder Gods, Maria, staande, met haren Zoon, in het andere een beeld, den abt voorstellende, ingeprent.) Hierna zal het blijken dat de beschrijving van het prelaatszegel eveneens nauwkeurig is. De oorkonde van 1233, van dit zegel voorzien, is het charterGa naar voetnoot(3), waardoor Arnoldus, heer van Diest, en zijne moeder, Aleidis, te kennen geven dat zij al de tienden van landen, weiden en wijngaarden, die in hun vrijgoed van Diest hun toebehooren, alsook zekere tienden, welke de kapelaan van het kasteel gewoon was te bezitten, aan de abdij van Tongerloo afstaan. Het klooster belooft van zijnen kant te zorgen, dat, te allen tijde, door een zijner kanunniken, in de kapel van het slot het H. Misoffer worde opgedragen. In het charter van 1263, met hetzelfde zegel bevestigd, verplichten zich de abt en het convent van Tongerloo tot het volbrengen eener zaterdagsche mis, ter eere van O.L. Vrouw, gesticht in de kerk van Oeleghem door Petrus van Oeleghem en eenige andere parochianen dier plaats. (Wordt voortgezet.) |
|