Een nieuwerwetsch zomergewas
wordt van uit Amsterdam volgende wijze beschreven: Men weekt eene groote grove spons in warm water; dan perst men haar uit, echter niet al te sterk, hangt haar aan een koordje op eene plaats waar de zou gedurende een deel van den dag schijnt, en steekt in de openingen of poriën hier en daar een korrel gierst, rood klaverzaad, garst, ongepelde rijst en haver; besprenkelt men de spons met een weinig water, gedurende eene week geregeld des morgens, zoo schieten weldra groene blaadjes op, die zich langzaam tot afhangende planten ontwikkelen, terwijl de roode bloempjes van de klaver het graan sieren; nu en dan de spons te bevochtigen, doch niet al te nat maken; hebben de kiemblaadjes zich goed ontwikkeld, dan strooie men op de spons een weinig tuinkers.