Jacob Jacobs,
leeraar van zeeschildering en van landschap- en dierenschildering bij de Antwerpsche academie, aan welke hij ook studiën deed, is den 9n December omtrent middernacht te Antwerpen overleden aan de gevolgen eener hersenberoerte. Hij bevond zich, den avond van zijnen sterfdag, op bezoek ten huize van den heer regent der academie G. Kempeneers, toen eene plotselinge ongesteldheid hem overviel. Na eene voorloopige geneeskundige behandeling overgebracht naar zijne woning op den kleinen-Kauwenberg nr 14 te Antwerpen, stierf hij nauwelijks eenige uren later.
Hij werd te Antwerpen geboren op 19 Mei 1812. Hij had tot vader den boekdrukker Josephus Michaël Jacobs, tot moeder Maria Theresia Van Beethoven. Bij den doop ontving hij de voornamen Jacobus Albertus Michaël. Hij werd aanvankelijk opgeleid in het ambacht zijns vaders, doch wist al spoedig van zijne ouders te verkrijgen, dat hij schilder mocht worden. Te dien einde volgde hij de leergangen der Antwerpsche academie en ging in de leer bij den kunstschilder Ferdinand De Braekeleer, die zich toen reeds een gevierden naam had verworven.
In het belang zijner studiën, maakte hij veel werk van de galerij des heeren F. Van der Schrieck, te Leuven. Voor de schilderijen van Backhuizen en Van de Velde betoonde hij de grootste voorliefde.
Voor zijne vorming dankte Jacobs veel aan de uitgestrekte reizen die hij gelegenheid vond te doen. In 1838 bracht hij eenige maanden te Konstantinopel door en bezocht vervolgens, in gezelschap der heeren Stier van Aertselaer en Flor. Mols, Egypte, Cyprus, Griekenland, Italië, Oostenrijk, Rusland (namelijk Petersburg) enz. Hij doorreisde Engeland en Frankrijk en bracht in gezelschap van wijlen den heer ridder Julius van Havre een bezoek aan Zweden en Noorwegen. Dat hij van deze verre en zoo rijk aan afwisseling zijnde tochten met een rijken oogst geschilderde en geteekende schetsen huiswaarts keerde, behoeft wel niet gezegd te worden. Men kan ze ten zijnent nog bewonderen.
Hij was nauwelijks goede 20 jaren oud, toen hij al deel nam aan de tentoonstellingen van Antwerpen, Brussel en Gent.
In 1833 reeds verschenen van hem op de Brusselsche de volgende tafereelen: Aanlanding van visschers, Binnengezicht van het kasteel van Antwerpen na de beschieting, Huis vernield door eene bom. Van 1834 dagteekenen zijne Volle zee aanklotsend tegen de kusten, Overzetschuit voor Antwerpen en De ongelukkige visscher.
Zijn Strandgezicht te Scheveningen, op de Brusselsche tentoonstelling van 1836, werd aangekocht door het Belgische staatsbestuur. Op dezelfde tentoonstelling prijkten van hem: De vuurtoren en Stil weder. Van 1837 dagteekent zijne Redding, Tempeest van 29 November 1836 te Antwerpen en Strand te Scheveningen (dit laatste toebehoorend aan den heer J. Van der Linden), benevens een Zeestuk, eigendom van den heer Gamain.
In 1839 schilderde hij voor den sultan naar de natuur Het serail te Konstantinopel.
Dit jaar schilderde hij een stuk voorstellende Het eiland Negrepont in Griekenland voor den koning van Wurtemberg.
In 1840 Zicht der puinen van den Venustempel te Corinthe voor den heer Stier van Aertselaer, Zicht van den toren der ridders te Rhodes (verzameling J.J. Wuyts te Antwerpen).
Hij schilderde in 1842: een Algemeen gezicht van Konstantinopel en het Eiland Rhodes; in 1843: Zicht der Dardanellen Europawaarts, aangekocht door den heer L. David-Verbist, De groote zaal van het paleis van Karnac te Thebe, De kust der Marmarazee, Tempeest bij zonsondergang en Kreek in de omstreken van Assouaan; in 1844: Gezicht uit den omtrek van Esneh in Opper-Egypte na de overstrooming van den Nijl, in 1845: Gezicht uit Griekenland.
Bij koninklijk besluit van 26 Mei 1843 werd Jacobs benoemd tot leeraar bij de Antwerpsche academie, ter vervanging van den landschapschilder J.B. De Jonghe. (Zie 1864, blz. 31.) Aan het kunstonderwijs bewees Jacobs groote diensten.
In 1847 schilderde hij: Puinen van den rijkstempel bij Karnac, eigendom van baron Henry van Havre. Eene herhaling van dit stuk, eenigszins anders bewerkt, stelde hij in 1857 te Brussel ten toon (zie lager).
In 1848 kocht Z.M. Leopold I des schilders te Brussel tentoongesteld tafereel: Rustplaats van Arabieren in de woestijn nabij de pyramiden.
Grooten roep verwekte op Antwerpens driejarige tentoonstelling van 1849 zijne Stranding van de Floridian, een met landverhuizers geladen schip, dat drie dagen na zijn vertrek uit Antwerpen verongelukte op de Engelsche kust, te Essex. Deze zeer bewonderde schilderij werd aangekocht voor en bevindt zich nog in het museum van Munchen. Ditzelfde jaar bekwam de schilder het ridderkruis der Leopoldsorde.
Hij schilderde in 1851: Waterval bij Ramseau (Beieren), in 1852: Rijzende zon op de Grieksche eilanden, Dalende zon in Beneden-Egypte. In laatstvermeld jaar stelde hij te Antwerpen zijn havengezicht van Konstantinopel, de Gouden Hoorn, ten toon, welk tafereel bekend gebleven is als eene zijner beste schilderijen; het behoorde alstoen aan ridder Julius Van Havre en is thans in bezit van den heer Ch. della Faille van Leverghem.
In 1854 schilderde hij het Dorp Boulac op den Nijl, aangekocht door de koningin van Engeland.
Op de volgende driejarige tentoonstelling te Antwerpén (1855), zond hij in: Waterval in den Nijl, toebehoorend aan den heer A. Moretus, Oevers van de zeebocht te Smyrna, en ook viel hem de onderscheiding te beurt, dat zijn Sarp-waterval op de Noorweegsche rivier Glommen voor het Belgische rijksmuseum werd gekocht.
Op de Brusselsche tentoonstelling van 1857 had hij de eer, dat Z.K.H. de hertog van Brabant, thans Leopold II, hem twee schilderijen afkocht: De puinen van den rijkstempel bij Karnac (op de plaats van het oude Thebe) en een riviergezicht, de Songe-fjords in Noorwegen. Zijn Konstantinopel, werd aangekocht door den heer A. Moretus; zijn van hetzelfde jaar dagteekenende Waterval van Trolhoetta in Zweden, is in bezit van den heer W. Ellerman.