Een verhaal uit Engeland.
(Vervolg van blz. 167)
III.
Toen Harry vertrouwen mocht dat juffrouw Templeworth veilig geborgen was, nam hij afscheid van haar, belovende den volgenden dag terug te komen, om te zien wat er dan verder te doen zoude zijn. Hij reed vervolgens met Willem naar de stad om daar eenen rechtsgeleerde te raadplegen. Nauwelijks waren zij in de stad of de bottelier van den heer Templeworth stond voor hen, greep het paard bij den toom en beval Harry, van de kar te komen.
- Wat moet gij van mij hebben? vroeg Harry.
- Dat weet gij wel. Stap dus maar af en ga mede.
- Gij lacht er mee, jongenlief, maar als gij u niet gauw wegmaakt zal ik u eens bij uwen kop pakken.
- Dwing mij niet om hulp te roepen.
- Dwing mij maar niet om mijne zweep te gebruiken.
Er was veel volk blijven staan
- Waar is juffrouw Templeworth? schreeuwde de bediende
- Juffrouw Templeworth? Wat weet ik daarvan?
- Gij weet het maar al te wel.
- Zijt gij zot geworden? Wat heb ik met uwe meesteres te maken? Ik ben haar knecht niet.
- Gij hebt haar geholpen om te vluchten.
- Zoo, zoo.
- Gij zult seffens niet meer lachen, dat verzeker ik u.
- Ha, ha! vluchten? Wel zoo, dus is zij gevlucht? Daar ben ik blij om.
- Het is uw werk.
- Zoo, en wat bewijs hebt gij daarvoor?
Deze vraag bracht den bediende geheel van zijn stuk.
Hij begreep nu dat hij geene bewijzen had, en dat geen rechterlijk persoon eene beschuldiging zou aannemen, die door niets werd gestaafd. Hij besloot dus een anderen weg in te slaan, en Harry's gangen te bespieden.
- Zeg mij oprecht, geef mij uw woord van eer, dat de juffrouw niet bij u of bij iemand van uwe vrienden of betrekkingen is, en ik ben tevreden.
- Ik verklaar eerlijk, dat het niet zoo is.
- Goeden dag dan, en neem het niet kwalijk dat ik u verdacht hield.
Daarop reed Harry naar eenen rechtsgeleerde.
Toen deze het geheele geval had gehoord luidde zijn advies als volgt:
- Het ware toch mogelijk dat juffrouw Templeworth krankzinnig is, en het is noodig dat wij ons eerst van het tegendeel verzekeren, om haren broeder tot rede te brengen. Gij spreekt van met haar te trouwen, als zij toestemt, om haar te redden. Uw huwelijk zou vernietigd worden, indien het bewezen werd dat zij niet bij haar verstand was op den tijd, toen zij het aanging. Laat mij haar uit uwen naam gaan bezoeken, en ik zal zien hoe de zaak inderdaad gelegen is en of zij in een huwelijk met u zou willen toestemmen. Keer intusschen naar Aston terug, en ga aan uw werk volgens gewoonte, want ik ben overtuigd dat men u bespieden en overal waar gij heen gaat naar de juffrouw zoeken zal. Geef mij een briefje voor haar, ten einde haar van uwe plannen te onderrichten, en ik zal u schrijven, zoodra it meer weet.
Harry zette zich neder om te schrijven, en eindigde zijnen brief met deze woorden: ‘Om u te redden en u voor goed tegen alle vervolgingen van uwen broeder te beschermen, heb ik een oogenblik de stoutmoedigheid gehad er aan te denken, u voor te stellen met mij te trouwen. Ik heb eene hartelijke en eerbiedige genegenheid voor u; maar ik begrijp dat een huwelijk tusschen ons niet gepast zou zijn. Hoe meer ik er over nadenk, des te meer zie ik in dat het niet zijn kan. Gij zijt niet bestemd voor iemand als ik ben. Gij zoudt u voor uwen man schamen, en ik zou ongelukkig zijn.’
Hij liet dit briefje den rechtsgeleerde zien, en vroeg hem wat hij er van dacht.
- Gij zijt een braaf mensch, zeide de rechtsgeleerde met eenen handdruk.
Een uur later was Harry wederom met zijnen vriend op weg, en in den namiddag zat hij te Aston in zijnen winkel aan het werk, als of er niets gebeurd was. Hij werd wel bespied, maar verijdelde al de inspanning der achterdocht, en eindelijk begreep men, dat hij, indien hij tot de vlucht had geholpen (waaraan weinigen twijfelden) de zaak zoo wel had overlegd, dat de ontsnapte reeds op een veiligen afstand moest geborgen zijn, en haar verblijf vooreerst niet te ontdekken was.
Drie dagen later kwam een kleine jongen hem zeggen dat er in de Leeuw een heer was, die hem verlangde te spreken. Hij ging en vond den rechtsgeleerde, die hem een briefje in de hand stak, dat deze woorden bevatte:
‘Beste vriend! Mijne schuld moet en zal betaald worden. Ik ben voor niets bevreesd en wil uwe vrouw worden.’
De rechtsgeleerde verklaarde aan Harry, dat het inderdaad zeer wenschelijk voor juffvrouw Templeworth zou zijn eenen echtgenoot te hebben, die haar beschermen kon, en dat zij hartelijk verlangde om haren bevrijder te trouwen.
Harry liet zich, gelijk men wel denken kan, met weinig moeite overreden. Korten tijd daarna werd Joanna zijne vrouw.
De strijd met haren broeder was intusschen hangende gebleven. Zich het recht verschaft hebbende om in zijn eigen naam de teruggave van haar eigendom te vorderen, liet Harry zich door den rechtsgeleerde een afschrift van het testament bezorgen, en schreef, daarmede gewapend, aan den bewoner van Ridley Hall een bedaarden en ernstigen brief, om hem kennis te geven dat hij, indien de vereffening niet goedschiks plaats had, de zaak voor het gerecht zou brengen, als wanneer de heer Templeworth nog op andere beschuldigingen zou hebben te antwoorden, dan alleen het achterhouden van het fortuin zijner zuster.
Hij ontving geen antwoord.
Nogmaals schreef hij, en ditmaal krachtiger.
Zijn brief kwam ongeopend terug.