De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
Gedichten van Fr. S. Daems, Norbertijner-kanunnik regulier der abdij van TongerlooOnder bovenstaanden titel verscheen dezer dagen een nieuwe bundel van verspreide en van onuitgegevene gedichten van den eerw. heer S. Daems, ter drukkerij Desclee, De Brouwer en cie, te Brugge. Het is wezenlijk eene prachtuitgave, de dichtstukken er in vervat waardig, die de Vlaamsche boekdrukkunst eere doet. Hierover alleen, - buiten eenige vergeeflijke drukfeilen, - vinden wij den drukker te mogen gispen, dat hij een Franschen stempel op den achterkant van het omslagblad plaatste. Het Latijnsch vignet op den titel is verdragelijk, maar Fransch op een louter Vlaamsch boek, gedrukt op Vlaamsche pers, in Vlaanderens hoofdstad, in het oude Vlaamsche Brugge, dat is onvergeeflijk. Voor het overige mag het boek onzen drukkers ten toonbeelde voorgelegd worden. Wat den dichter betreft, - eenen naam al te vaak misbruikt, en zoutelooze rijmelaars en ellendige taalknoeiers toegepast, - ten volle, durven wij zeggen, verdient de heer Daems dien naam van dichter, van echt Vlaamschen dichter. ‘Hoe gretig,’ herhalen wij met den eerw. heer Claessens, in zijne Dankbetuiging, aan het hoofd van het boek geplaatst: Hoe gretig liet ik de oogen gaan
Op al die frissche rozenblaân,
Waarmede uw dichterlijke hand
Den vlaamschen bodem weer beplant.
Gij zondt mij uwen bundel toe:
Hoe keurig zijn die perels! hoe
Welriekende ieder bloempje, dat
De ruiker van mijn vriend bevat?
Glinsterende parels van het zuiverste water, frissche en levendige rozen, ja, zoo verdienen die dichtstukken genoemd, of beter, het is een tuil van allerlei kleuren, die tot eene prachtige harmonij samensmelten. Gelijk een bloementuil zich niet laat ontleden, zoo is het ook moeilijk die bonte schakeering van stukken, zoo verschillig van vorm, van onderwerp, van toon en van kleur uiteen te doen, zonder buiten de enge palen van een vluchtig overzicht te treden. Dat er verscheidenheid is van stof in het aangeprezene boek, geeft nogmaals de reeds genoemde lofdichter te kennen. Hetzij gij Jezus, 't Godlijk Wicht,
De Moeder-Maagd, of 't kloostersticht
Der lelieblanke broeders zingt; -
Hetzij uw stemme en harpe klinkt
Voor Pius in het Vatikaan
Met smart op smarten overlaân; -
Hetzij ge om 't hoofd van 't Kempenland
Een krans van liefde en luister spant; -
Of uwen vader hulde brengt
En tranen op zijn grafsteê plengt; -
Hetzij ge een jongen Offeraar
Bij 't eerst beklimmen van 't altaar,
Van Godes groot- en goedheid spreekt
En 't heilig vuur in hem ontsteekt; -
Hetzij ge uitheemschen dichtergloed
Door uwe schrijfpen schittren doet, -
'k Vind overal begaafden Daems,
Verrukkend ja, en louter vlaamsch.
Louter Vlaamsch, dat is iets raar bij de schrijvers onzer dagen. En toch, hier zoo min als in de vorige regels, vervult de heer eerw. Claessens de rol van den bazuinblazer van het barakkenspel, die al het wonderlijke van heel de wereld, en nog veel meer, in zijne tent te zien verkondigt, om u ten slotte de enkele verzekering te laten dat men u, ten minste figuurlijk, eenen tand getrokken heeft. Men moge op al de andere begaafdheden van onzen dichter afdingen, eene grondige kennis van taal zal men hem niet ontkennen. Hoe weet hij die te hanteeren, naar eisch te plooien en te kneden! hoe krijgt zij onder zijne handen eene vloeibaarheid en eene gemakkelijkheid, die zich gedwee naar alle vormen en tonen laat geleiden! Meester is hij in de taalkennis en kunde. Niet alleen de hedendaagschemaar ook onze oude, schoone, Dietsche taal is hem eigen. Getuige de vroeger reeds besprokene S'uverlike liedekensGa naar voetnoot(1), welke wij hier met genoegen ten behoeve van eenieder, - de vorige uitgave was slechts op een klein getal exemplaren gedrukt - terugvinden. De schrijver had de goede gedachte voor de oningewijden een klein glossarium, - iets dat ontbrak in de vroegere uitgaaf, - er thans bij te voegen, dat ons een nieuw bewijs geeft van zijne grondige en ongemeene kennis van de Vlaamsche en met het Nederduitsch verwante talen. - Tusschen haakjes zij 't gezegd, dat, naar wij vernemen, de heer Nicolaï, bestuurder van het conservatorium van 's-Gravenhage, voornemens is de Suverlike liedekens op muziek te stellen. - Met reden mocht zijn lofdichter sluiten met de aanmoedigende woorden: Welaan, mijn hartsvriend, laat het boek
Niet schuilen in een duistren hoek.
Neen, zend die blaadjes, fijn gedicht,
Door drukkers handen in het licht:
Het strekke aan Kerk en land ter eer;
Het zij der tale een kroon te meer;
Maak spoed. En laat Zoïlen krassen;
Ge zijt er tegen opgewassen.
|
|