De haas en de schildpad. (Naar La Fontaine.)
Hard loopen dient voor niets; vertrek op uwen tijd:
De schildpad met den haas brengt ons dit klaar te binnen.
Ik wedde, zei de pad, dat gij zoo dra niet zijt
Aan gindsche doel, als ik. - Zoodra! waar zijn uw zinnen!
Zijt gij wel wijs? hernam 't lichtvoetig dier:
Ga, sukkel, koop, om uw verstand te redden,
Een graantje elleboor of vier. -
- Wel wijs of niet, toch wil ik wedden. -
Nu, 't werd gedaan, en elk van beî
Zijn inzet naast het doelwit leî.
Wat d'inzet was, hoeft niet geweten;
Noch wie hun zou als rechter staan.
De haas kon schier de baan met vier, vijf passen meten;
'K meen, passen 'lijk hij maakt, wen hij, bijna gevaân,
Den hazewind ontloopt en naar de maan gaat zenden,
Als door de heide vliegt, haar meet met zijne lenden.
Dus: hij had tijd genoeg, kon nog wat knabbelen gaan,
Wat slapen, wat te luistren staan
Van waar de wind al komt, en laat de padde
Maar gaan haar senatorengang.
Dan, zij trok af, wat leed ze ook hadde,
En maakte spoed, al duurde 't lang.
Zou hij intusschen, hij, zulke overwinning achten?
Van zulk een wedspel roem verwachten?
Hij denkt, 't is in zijn eerbelang
Van laat maar af te gaan. Hij knabbelt, gaat wat slapen,
Vermaakt zich alles na te gapen
Doch 't wedspel niet. Op 't laatst, wanneer hij zag
Dat de andre ging bijkans het eind' der renbaan naken,
Vertrok hij als een pijl. Maar wat hij sprong ook, ach!
't Was niets gekort: de schildpad eerst kwam 't doel te raken. -
Welnu! riep zij hem toe, had ik nu wel abuis?
Wat baat uw snelheid zoo geprezen?
'k Heb de overhand!... En wat zou 't wezen
Lichaart.
|
|