Werk en rust.
Het doel van den arbeid is vrijen tijd te winnen, waarin we ons kunnen vermaken, waarin we op ons gemak gelukkig kunnen zijn. Hebben we met ons werk ons dagelijksch brood verdiend, dan komt de belooning, de vrije tijd, het snipperuurtje, wanneer we indrukken ontvangen zonder ze op te zoeken, wanneer we, zonder inspanning of haast, door aangename gesprekken, het gebabbel en lachen van kinderen, muziek en kunst den mist van het dagelijksch leven bestrijden, door er ons boven te verheffen en er over heen te zien.
Zoodra iemands dagelijksch werk zijn grootste genoegen wordt, zoodra hij zich enkel werkelijk op zijn gemak gevoelt in zijn gewone draai-om, is er door gebrek aan oefening een verlamming ontstaan in enkele zijner vermogens. Wanneer men een definitie poogt te geven van werk, zal men ontdekken dat het eigenaardige er van hierin bestaat dat men er door eenige noodzaak toe gedwongen wordt; dat men een taak heeft te vervullen en niet vrij is. De tuinman, die verdorde rozen afknipt, werkt, terwijl ik, wanneer ik in mijn snipperuren mijn tuin in orde houd en als een daglooner spit en graaf, mij vermaak.
Vrijheid is begeerlijker en beter dan dwang, en alles wat het leven adel en schoonheid geeft verwelkt en verdwijnt zoodra men werk gaat vergoden, en een man, die altijd werkt, achtingswaardiger vindt dan een man die zijn werkuren zorgvuldig inpakt in prettige snipperuren, gelijk men kostbare voorwerpen in watten pleegt in te pakken. Kunst en poëzie en alles wat het leven harmonisch en zonnig maakt, moeten verbleeken en verdorren in een land, waar men dof en somber genoeg is om arbeid te overschatten en ‘zaken’ tot het heilige der heiligen van het leven te maken.
Er is geen groei in zulk een land, en wat nog erger is, men fokt er huichelarij en zelfbedrog, want 's menschen werkvermogen is beperkt. Men kan niet langer dan een zeer bepaalden tijd met eenige vrucht zijn verstand inspannen en zich op zijn werk toeleggen. Is die tijd van het frissche, vruchtbare werk om, dan is alle verdere arbeid monnikenwerk, nadeelig in plaats van goed en even uitputtend voor den geest als het voortbrengen van onkruid voor den akker is.
In een maatschappij, waar men het langzamerhand min of meer deugdzaam is gaan vinden, zich stomp en dof te werken, zal menigeen hierop antwoorden, dat vele werklieden toch tien à twaalf uur en langer zelfs per dag moeten werken. Dit is ongelukkig genoeg, en ik beklaag werklieden wegens geen gemis zoo uit de diepte van mijn hart, als wegens dit gebrek aan snipperuren om zich te vermaken. Niettemin moet men wel bedenken dat ook voor hen aanhoudend werk eenvoudig een onmogelijkheid is. Door hen te lang te laten werken, dwingt men hen enkel hun vacantie pilsgewijze te nemen. Ik sprak straks van graven in den tuin. Hebt ge wel eens, o waarde lezer! de spade in den grond gestoken naast een tuinman, die aan het werk was? Gij zult dan bespeuren dat gij zelf handelt als een onervaren bergbestijger en veel te snel begint. Gij zult een half uur hard werken, en dan met den zakdoek in handen rusten; doch langzaam, stelselmatig, als een automaat, die door een uurwerk in beweging wordt gebracht, gaat uw vriend de tuinman zijn gang. Hij neemt zijn rust en ontspanning bij seconden, gij bij minuten.
Werk en rust moeten behoorlijk afgewisseld worden, zoo men een gezond, rein leven wil leiden, en indien meesters zich zelven en hun onderhoorigen even goed en verstandig behandelden als hun paarden, dan zou dit niet meer behoeven gezegd te worden.
Aanhoudend door te blokken, is veel gemakkelijker dan verstandig te werken, en verstandig werk is onmogelijk, zoo men die fijne, keurige mechaniek van 't menschelijk zenuwstelsel minstens niet evenzeer eerbiedigt als de snaren van zijn piano, zoo men hoofd, verbeelding en hart niet belet veerkracht en toon te verliezen door de klamme atmosfeer van een leven waar vreugde niet soms zonnewarmte verspreidt.
Charles Boissevain.