De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijWaterloo.De balling van het eiland Elba, Napoleon Bonaparte, was eensklaps terug in Frankrijk verschenen. Hij greep opnieuw de teugels van het bewind in handen, drukte de afgevallen keizerskroon zich weer op het hoofd en beklom nogmaals de treden van den troon, welke hij, vol vernedering en met de wanhoop in de ziel, had moeten afdalen. Zijne geschiedenis is reeds al te dikwijls beschreven, dan dat wij ze hier zouden herhalen; het is genoegzaam gekend dat hij, de zoon van een Korsikaanschen rechter, zich door eigen wilskracht, en ook wel eenigszins door zijne gelukster geholpen, tot op den hoogsten trap der wereldheerschappij had weten te verheffen; dat hij de tronen van koningen en keizers ‘door Gods genade’ op hunne grondzuilen had doen waggelen, en zelfs eene keizersdochter tot vrouw had verkregen; dat hij al de vorsten had doen sidderen en beven en zelve kronen en schepters als speelgoed had weggeschonken.... Dit alles, zeggen wij, is genoegzaam gekend; het zijn dan ook slechts eenige feiten over den veldslag van Waterloo en wat daaraan onmiddellijk voorafging, die wij hier willen samenvatten, eensdeels gesteund op de overleveringen mijns vaders, welke elf jaren lang Napoleons meestal overwinnende legerbenden volgen moest, en van den anderen kant aan de beste bronnen ontleend, welke over dit merkwaardig tijdstip bestaan. Het was in de vlakte van Waterloo dat, den 18n Juni 1815, over het lot van Europa werd beslist, waar Napoleon het laatste bloedige bedrijf speelde van zijn staatkundig leven, waar de volkeren weer vrij het hoofd mochten verheffen, na zoo vele jaren aan zijne met bloed en tranen bemorste zegekar gekluisterd te zijn geweest. Op een half uur afstand ziet men reeds duidelijk den reusachtigen leeuw, Nederlands zinnebeeld.Ga naar voetnoot(1) Hij houdt den klauw uitgestrekt op eenen kanonsbal en staat op den top van eenen berg, welke 65 meters hoogte en 160 meters in omtrek heeft. In 1832 werden zijne klauwen verbrijzeld door Fransche soldaten, welke naar Antwerpen waren gezonden, ten einde er aan de belegering van het kasteel deel te nemen. Om tot den leeuw te genaken, heeft men ongeveer 226 treden te beklimmen. Vandaar heeft men een zeer schoon vergezicht op het gansche plein. Op het uitgestrekte veld van Waterloo stonden, nu vier en zestig jaren geleden, omtrent 150,000 menschen in slagorde tegenover elkander geschaard. Het Fransche leger telde 103 bataljons, 122 eskadrons, zijnde ongeveer 80,000 man, met 240 kanonnen. Het leger van Wellington, met 159 kanonnen, bestond uit nagenoeg 70,000 mannen, verdeeld in 84 bataljons, 97 eskadrons en 25 batterijen; het was samengesteld uit contingenten van Engeland, Nederland, Hannover, Brunswijk en het hertogdom Nassau. Daarenboven waren Blucher en Bulow nog met een talrijk Pruisisch leger in aantocht. De vrije volken kwamen hier, om voor hunne onafhankelijkheid te overwinnen of te sterven. De beide veldheeren, Napoleon en Wellington, waren in de | |
[pagina 96]
| |
krijgskunde evenzeer ervaren, en het verdient ook gemeld te worden dat Wellington, een Ier van geboorte, zijne eerste krijgskundige lessen in Frankrijk, en dat wel op de militaire school van Angers, had ontvangen. Rond 11 1/2 ure werd de reuzenstrijd aangevangen, wellicht de grootste die tot dan toe geleverd werd. Het moet een ijselijk, een schrikwekkend gedruisch geweest zijn, toen al die kanonnen dood en vernieling uitbraakten. Ooggetuigen verklaren, dat men het gedommel tot op verscheidene uren afstand hooren kon en den grond voelde daveren. Dapper en onstuimig was de aanval der Franschen, maar heldhaftig ook was de wederstand. De zoogenaamde Heilige Haag, eene pachthoeve, werd door maarschalk Ney, na een woedend gevecht genomen, doch weer spoedig verloren; hij kon dit belangrijk standpunt niet behouden. Ook de Mont-Saint-Jean werd, na een onmetelijk verlies, door de Franschen veroverd en verloren. Niet verre van daar was de ravijn of holle weg, waar de Fransche kurassiers, in hunne wilde vaart eensklaps gestuit, bij honderden door 't geweervuur der Nederlanders het leven verloren. Onverschrokken, heldhaftig zelfs, als men het zoo noemen mag, was de aanval op de Engelsche gelederen; doch welke onbeschrijfelijke wonderen van dapperheid er ook werden uitgericht, het was onmogelijk hunne rangen te breken; de bondgenooten weken geenen voetstap achteruit: voor elken krijgsman die doodelijk getroffen nederviel, trad onmiddellijk een andere in de plaats. Wellington doorliep schier onophoudelijk de rangen zijner strijders; hij was altijd daar waar het gevaar het grootste was; het regende kogels om hem heen, maar hij werd niet getroffen. ‘Houdt u goed,’ sprak hij tot zijne soldaten, ‘wat zou men in Engeland van ons zeggen, als wij deze plaats verlieten?’ En zij hielden stand! Al de macht van Napoleons leger kon niet door hunne gelederen heenslaan; maar na den strijd, toen het lot der beschaafde wereld beslist was, lagen daar gansche hoopen dooden en gekwetsten, als het ware op elkander gestapeld. De overwinning was duur, zeer duur gekocht. ‘Half Engeland.’ zegt Walter Scott, in The life of Napoleon, ‘was in den rouw gedompeld. 100 officiers waren gedood, 500 gekwetst, waarvan verscheidene doodelijk, en 15,000 soldaten waren gedood en gekwetst, allen aan het Engelsche leger toebehoorende.’ Quatre-Bras, eene plaats waar de wegen van Brussel naar Charleroi en van Namen naar Nijvel zich als in vier armen kruisen, moet ons bovenal dierbaar wezen; want daar was door prins Willem van Oranje, reeds den 15n Juni, dat is drie dagen vóór den veldslag van Waterloo, de zege bevochten tegen een machtig Fransch legerkorps, dat het Nederlandsche leger, uit Belgen en Hollanders samengesteld, uit die voordeelige stelling wilde verdrijven. Het was bij deze gevechten dat de Franschen, telkens zij met Belgische of Hollandsche regimenten in aanraking kwamen, dezen toeriepen: ‘Dappere Belgen en Hollanders, komt tot ons over! Voegt u bij onze banieren; onze groote keizer belooft u roem en eere.’ Met smaad en verontwaardiging werd deze uitnoodiging afgewezen, en onder de daverende kreten van Oranje boven! Leve de koning! Vloek over de verraders en den dwingeland! met geweervuur en bajonetsteken beantwoord. Het was insgelijks bij een dezer gevechten dat prins Willem in het grootste levensgevaar verkeerde. In de drift van den strijd te veel vooruit gerukt zijnde, was hij een oogenblik door de Franschen omringd. Het was alsdan dat het 7e bataljon Belgen, waarover kolonel Van der Sande het bevel voerde, ter zijner hulpe vloog en er na herhaalde blijken van dapperheid in gelukte, hem te bevrijden en zegevierend bij de zijnen te brengen. Diep ontroerd wierp prins Willem de decoratie die hij op de borst droeg, te midden van het Belgische bataljon, zeggende: ‘Ziedaar, mijne kinderen, gij hebt ze allen verdiend!’ Deze decoratie werd op het slagveld oogenblikkelijk aan het vaandel gehecht, onder het duizendmaal herhaalde geroep van Leve de prins! Al de Belgen zwoeren dit kostbaar eereteeken tot het laatste oogenblik te zullen verdedigen, en verscheidene hunner werden, bij het uiten van dien eed, door het vijandelijke vuur gedood. De dappere generaal Van Merlen werd aan het hoofd zijner brigade door eenen kanonbal getroffen; met den dood op de lippen vuurde hij den moed zijner soldaten nog aan, zeggende, dat zij volharden moesten in hunne trouw voor koning en vaderland en op den vijand aanrukken, zonder zich zijner te bekommeren. Twee uren nadien stierf hij, nabij den barreel, in een huisje van Mont-Saint-Jean. Maar keeren wij tot den veldslag van Waterloo terug. Het was een verschrikkelijke nacht van 17 op 18 Juni en een ijselijk weer maakte den toestand nog ellendiger; het stortregende zonder ophouden en de uitgestrekte en vruchtbare pleinen van Waterloo leverden geene schuilplaats meer op voor de troepen, door langdurige, moeielijke marschen en bloedige gevechten afgetobd. Ook was het eerst omtrent den middag toen de veldslag begon. Napoleon gebood aanval op aanval. De Fransche kurassiers betoonden eene ongelooflijke verachting van alle gevaren. Onafgebroken waren hunne pogingen om de hoogten te overweldigen, waarop het leger der bondgenooten stond geschaard; maar zij konden niets uitwerken: het slagveld blonk welhaast door de gladde kurassen der gesneuvelden. Waren zij voor eene betere zaak gevallen, hun leeuwenmoed hadde eene eerzuil verdiend, want zij vochten en stierven als helden! Rond 8 1/2 werd prins Willem, toen hij eenen aanval deed, door eenen kogel den linkerschouder doorboord; zijn paard werd insgelijks getroffen: hij viel. Het uitspattende bloed verwekte zulke hevige geestdrift bij Belgen en Hollanders, dat hunne woede geene palen meer kende en zij onweerstaanbaar op den vijand aanvielen om hun legerhoofd te wreken. Gelukkig was de wonde van den prins niet gevaarlijk; hij werd van het slagveld weggedragen. De worsteling duurde voort; men vocht man tegen man; alle menschelijk gevoel werd ter zijde gezet voor de noodzakelijkheid tot zelfverdediging. Het gejammer der gekwetsten, de gil der stervenden, het gefluit der kogels, de donder van het | |
[pagina 97]
| |
geschut, het gedruisch der springende legerwagens, alles werkte mee om het schrikwekkende schouwspel nog ijselijker te maken. Eensklaps werd in de verte het gerucht van een naderend legerkorps vernomen. Napoleons moed, die reeds aan 't wankelen was, herleefde; hij dacht dat het generaal Grouchy was, welken hij te Waver met 35,000 man had doen stand vatten, om het Pruisische leger in bedwang te houden, die thans op het kanongedommel naar Waterloo kwam gesneld, om zijne wapenmakkers te ondersteunen. Men zag inderdaad talrijke troepen naar het slagveld afzakken; maar het was Grouchy niet, het waren Blucher en Bulow, die met ongeveer 60 a 70,000 Pruisische soldaten het leger der verbondenen kwamen versterken. Van dit oogenblik was de strijd beslist. Het Sauve qui peut! deed zich in de reeds gedunde rangen der Franschen hooren en zij gingen in verwarring op de vlucht, alles achterlatende. Een enkel vierkant hield nog stand: Napoleons oude lijfwacht, zijne dappere grenadiers. Het was daar dat generaal Cambronne, toen hij door de Engelschen werd opgeëischt zich over te geven, het berucht geworden kazernewoord ten antwoord gaf, dat hier welvoegelijkheidshalve achterwege kan blijven. De Fransche geschiedschrijvers leggen hem daarentegen de bloemrijke zinsnede in den mond: ‘De lijfwacht sterft, maar geeft zich niet over,’ doch het is veel waarschijnlijker, dat hij in drift het bovenbedoelde kazernewoord hebbe gebruikt. Cambronne had een ruw en opvliegend karakter. In zijn jonkheid was hij sterk aan den drank verslaafd; ten jare 1793 lag hij als simpel soldaat, met zijn regiment in garnizoen te Nantes; op zekeren dag, dronken zijnde, vergat hij zich in zijne opvliegendheid tot zoo verre, van in het publiek een zijner oversten te slaan. Voor dit misdrijf werd hij door den krijgsraad ter dood veroordeeld, doch hij bekwam genade, op voorwaarde nochtans dat hij zich nooit meer zou bedrinken. Het moet tot zijne eer gezegd worden, dat hij zijne belofte altijd getrouw is nagekomen. Op het slagveld van Waterloo werd hij zwaar gewond, als krijgsgevangene naar Engeland gevoerd, verkreeg hij later de vrijheid en stierf in 1842 te Nantes. Intusschen had de bloedige strijd een einde genomen en al de Franschen, die nog beenen hadden of door hunne wonden niet verhinderd waren, vluchteden van het slagveld weg; Napoleon zelve had zijn behoud slechts aan de vlucht te danken. Het ware voor hem veel eervoller geweest indien hij te Waterloo het leven hadde verloren, want na de nederlaag moest voor hem de boete volgen op het eiland Sint-Helena. Hij hield zich zoo verzekerd de overwinning te zullen behalen, dat men in zijn rijtuig eene bekendmaking vond, welke den dag nadien te Brussel moest afgekondigd worden! Ziehier dezelve: ‘Proclamatie aan de Belgen en de bewoners van den linker Rijnoever. De verliezen der Franschen aan dooden, gekwetsten en krijgsgevangenen, mogen op 40 a 50,000 man berekend worden; er was bijna geene familie in Frankrijk, of er werd om het gemis van een lid getreurd. De verliezen van het leger der verbondenen waren ongeveer 25,000 man. Alleen aan de zijde van het Nederlandsche leger beliep het getal dooden 27 officiers en 2056 soldaten; gekwetsten 115 officiers en 1936 soldaten. Eere aan die dapperen, welke bloed en leven hebben ten beste gegeven om de wereld van de dwingelandij van eenen alleenheerscher te verlossen! Allerwege op de vlakte van Waterloo zijn gedenkteekens opgericht voor gesneuvelden der verschillige natiën van het verbondene leger, gedenkteekens welke hunnen roem bij het dankbare nageslacht vereeuwigen. Ziehier een opschrift, hetwelk wij op datgene van de gevallene Nederlanders hebben aangetroffen:
Hun die voor 't vaderland in 't harnas zijn gestorven
Is door die heldendaad onsterflijke eer verworven.
Na den veldslag werd prins Willem in een rijtuig naar Brussel gevoerd, alwaar hij met den grootsten geestdrift werd ontvangen en van zijne wonde spoedig genas. De prins - later als een vijand behandeld - was alsdan de afgod van het volk. Inderdaad, de nieuwsbladen van dien tijd melden, dat, toen hij den 3n Juli 1815, voor de eerste maal na zijne genezing, te Brussel in den schouwburg verscheen, er met de uitbundigste toejuichingen werd ontvangen. Hij werd in zijne loge met lauweren gekroond, en toen hij de tooneelzaal verliet werden de paarden van zijn rijtuig uitgespannen, en met gouden koorden trokken de geestdriftige burgers zelven het rijtuig tot aan het paleis van den jongen held. Men hadde alsdan niet kunnen voorzeggen, wat het jaar dertig eenmaal omverre zou werpen... Is de slag van Waterloo menigmaal beschreven geworden, niet minder dikwijls werd hij door teekenstift, penseel en graveernaald aanschouwelijk gemaakt. Tot de beste dezer voorstellingen behoort degene, welke hier in plaat wordt gegeven en die de beroemde Nederlandsche kunstschilder Ch. Rochussen, ter gelegenheid der 50ste verjaring van den veldslag, voor het Nederlandsch Magazijn teekende. J. Staes. |
|