De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Veertien dagen te Parijs.
De kleine Thiers was een groot man. Hij was den 16n April 1797 te Marseille geboren; zeker niet in weelde, want zijn vader was slotmaker van beroep. De jonge Adolf studeerde op eene beurs en werd advocaat; doch advocaat zonder zaken. Dewijl hij in zijne moederstad
| |
[pagina 61]
| |
wij een eind dichter tot de kerk genaderd en was de rij nog merkelijk vergroot, zoodat men er het einde niet meer kon van zien. Vlak voor mij stond een schoon menschenpaar, waarmee wij spoedig in gesprek traden. Ik waagde het, eenige vleiende woorden tot de dame
De Heilige Kapel.
te zeggen, doch had geen den minsten bijval, want ik hoorde haar tot den heer die haar vergezelde fluisteren, terwijl zij heel geheimzinnig tot hem knipoogde: ‘Ce gros Flamand m'a fait un compliment.’ - Wel besteed! Dat komt er van complimenten te maken aan dames die men niet kent! Overigens, het woordeke ‘gros’ hinderde mij fel; ik ben toch niet dikker dan andere menschen! Toen wij eindelijk de O.-L.-Vrouwekerk hadden mogen bezichtigen, welke nu met al dit rouwgewaad een zeer somber voorkomen had, lieten wij ons naar het Russisch kerkje voeren, een zeer lief gebouw, dat wel de moeite van een bezoek waard is. De mis, volgens den Griekschen ritus, was juist begonnen. Er waren zeer veel bezoekers; de weinige geloovigen zaten vooraan en waren zeer goed kennelijk, dewijl ze onophoudelijk op de knieën vielen en ongelooflijk veel kruisjes maakten. Een jong meisje deed hare eerste communie en verliet, aan de hand harer moeder, al dansend het altaar. Een koppel uurtjes op Père-Lachaise doorgebracht, is zeker niet te veel om dien uitgestrekten doodenakker rond te wandelen en een blik te werpen op de schier ontelbare praalgraven, waaronder dat van Heloïse en Abelard voor het merkwaardigste wordt gehouden. Het werd er in 1820 geplaatst en is samengesteld uit verschillende stukken, meestal voortkomende van verwoeste grafteekenen in de kerk van Saint-Denis en elders. Ook is het bewezen dat de twee liggende beelden, welke dit verliefd paartje moeten voorstellen, integendeel aan andere grafsteden hebben toebehoord. Wij dwaalden tusschen de talrijke gedenkteekens rond en zagen er de begraafplaatsen van beroemde toonzetters en letterkundigen, van legeroversten, staatsmannen en bankiers. Hoe het zij, het zien van dit laatste vertoon der ijdelheid maakte op mij niet veel indruk en onwillekeurig herdacht ik de volgende dichtregelen, nu een twintigtal jaren geleden geschreven: Waartoe zelfs hier die praalvertooning! De worm kent toch geen onderscheid; Hij aast met de eigen gretigheid Op rijk en arm, op knecht en koning; Hem valt dat alles eens ten disch Zoodra het graf gesloten is. Die zuil waarop ons blikken staren, Is schijn voor de aarde, een laatst bedrog; Gelijkheid heerscht voor elk hier toch: De graver werpt, na luttel jaren, Den dorren krans en 't brokklend been Van allen achtloos ondereen.Ga naar voetnoot(1) Ook de Heilige Kapel, welke van de xiiie eeuw dagteekent, werd niet door ons vergeten. Zij is slechts 36 meters lang en omtrent 11 breed, dus betrekkelijk klein; maar een echt pareltje van Gothischen bouwtrant. Tijdens het schrikbewind werden al de kerken beroofd en geplunderd. De prachtige O.-L.-Vrouwekerk, alsook die van den heiligen Rochus, werden tot tempels der Rede ingericht, waar de tooneelspeelster Maillard en de boekdrukkersvrouw Momero, half gekleed op troonen gezeten, door de verdwaalde menigte, als godinnen werden aanbeden. Op het Bastilleplein | |
[pagina 62]
| |
was op een hoogen berg, ter eere van de Natuur, een kolossaal standbeeld opgericht, welks borsten melk en water spoten. Dergelijke buitensporigheden waren zeker niet geschikt om de zeden van het volk te veredelen. Te Parijs waren er gemiddeld vijf en twintig huwelijken per dag; de republikeinsche huwelijken werden gemakkelijk gesloten: een tweetal getuigen waren daartoe voldoende; maar ook de echtscheidingen gebeurden met even weinig moeite en waren dagelijks bijna zoo talrijk als de huwelijken. Gedurende het proces en vooral na de halsrechting van Lodewijk XVI, werden er op de verschillende schouwburgen schier niet dan stukken tegen het koninkdom, de kloosters en de priesters gespeeld, verder ook allerhande gekke avonturen van Madame Angot, welk laatste stuk, in een nieuwen vorm hergoten, onlangs weer zooveel bijval heeft gehad. De kloosters waren reeds vernietigd; nu werden ook de kerken als nationaal eigendom aangeslagen en velen er van verkocht en afgebroken, onder andere de St.-Jacobskerk, waarvanenkel de hier afgebeelde uitmuntend schoone toren in ojivalen stijl is gespaard gebleven. Dewijl die toren omtrent in het midden der stad staat en ruim vijftig meters hoog is, heeft men van boven een zeer schoon gezicht op Parijs; het opklimmen kost slechts twee Fransche sous, dat is tien centiemen. Wilt gij nog van hooger de stad in oogenschouw nemen, dan kunt gij, nabij de Tuileriën in den ballon opstijgen. Vrees niet, er is niet het minste gevaar, want het monster wordt aan dikke kabels vastgehouden; doch het opstijgen kost 21 frank. Vindt ge dit wat duur, dan bestaat er in de tentoonstelling zelve een goedkooper middel: daar kan men zich, voor 1 fr., tot boven op eenen der torens van het Trocadero laten ophalen. Wat ons betreft, wij hebben daartoe geen lust en willen liefst de tentoonstelling nog eens rechts en links doorloopen; dit zal ons, en onze lezers wellicht ook, meer genoegen aanbrengen. Eerst en vooral wandelen wij nu eens door de zoogenaamde Rue des Nations, waar men de voorgevels naast elkander ziet staan, welke de verschillende landen als inkom voor hunne zaal van schoone kunsten hebben doen bouwen. De Belgische of Vlaamsche gevel is ver uit de schoonste, doelmatigste en kunstrijkste die er is opgericht; hij is zestig meters breed en in vijf deelen, uit massief steenen gebouwen bestaande, twee middengevels, daartusschen en aan iederen kant drie lagere gedeelten, links een flinke vierkante toren. De muren zijn in gebakken steen, afgezet met arduin, zoo ook de kozijnen der deuren en ramen; de kroonlijsten en sieraden der puntgevels zijn insgelijks van hardsteen. Het geheel herinnert aan de Vlaamsche en Brabantsche gebouwen der xvie en xviie eeuw. In een der middengevels is eene groote poort uit arduin, waarvan de sluitsteenen met de wapenschilden van België en de provinciën zijn versierd; deze poort is zoo hoog als de eerste verdieping. Rechts en links ziet men boogvormige en daarboven vierkante ramen, die eene kroonlijst dragen waarop den bovenbouw van den puntgevel rust. In de lagere gedeelten van het gebouw, tusschen den toren en de puntgevels van onder, zijn vierkante vensters met kleine ruitjes. Tusschen deze ramen staan gladde ronde kolommen van gepolijst marmer in verschillende kleuren, welke eene kroonlijst dragen, waarboven de eerste verdieping zich verheft, in den vorm van twee van voren geheel open galerijen. Op het dak, aan wederzijden van het middengedeelte van den hoofdingang, prijken twee bronzen standbeelden. De hoofdingang is voorzien van zware eikenhouten deuren, die ieder met 24 vakken van gegoten brons belegd zijn, in den stijl der kunstherbloeiing. Het geheele gebouw is een staalboek van alles wat België als grondstof en kunstnijverheid oplevert, van den kunstmatig in ijzer gesneden deurknop tot het uurwerk in den toren, op alles leest men de namen der leveranciers. Kortom, ons land heeft zich willen onderscheiden en het is er volkomen in gelukt. De eigenaardigheid van zijnen voorgevel bestaat in de verscheidenheid en de schoonheid der materialen. België bezit rijke groeven van grijs, bruin, zwart en rood marmer, alsook eene soort van graniet, gezegd Vlaamsch graniet; die verschillende materialen hebben allen eene goede plaats gevonden in den voorgevel. Het gebouw onderscheidt zich verder door zijne stevigheid, de uitmuntende steenschikking en het voortreffelijk gebruik der bouwstoffen. Wij hebben dan ook met genoegen vernomen dat deze prachtige gevel niet zal worden afgebroken zooals de andere, maar zal behouden blijven; ons land heeft hem aan Frankrijk ten geschenke gegeven. Tusschen de overige voorgevels onderscheidt zich nog eenigszins die van Duitschland, welke het kasteel van Heidelberg voorstelt. De groote voorgevel van het tentoonstellingsgebouw is versierd met twee en twintig reusachtige standbeelden, welke de verschillende volken van den aardbodem moeten aanduiden. Dat van België, door E.F. Leroux vervaardigd, houdt sierlijk gewerkte kant vast. Van dit gebouw zullen, naar men verzekert, de vier groote gaanderijen insgelijks blijven staan en tot een nijverheidsmuseum worden ingericht, omringd door een prachtigen hof. Wij treden het gebouw binnen langs de groote gaanderij der machinen, zooals er twee dergelijke bestaan, eene voor Fransche en de andere voor werktuigen uit vreemde landen. Bij- | |
[pagina 63]
| |
aldien het oorverdoovend gedruisch u eindelijk niet begon te vervelen, zoudt ge daar den ganschen dag kunnen blijven, want verschillende nijverheden zijn volop aan het werk. Hier ziet men ringen maken uit onbewerkt goud, tot ze gansch zijn voltooid, gereed om aan den vinger te steken; ze kosten slechts 25 frank het stuk! - Ginds wordt het schoonste lint gemaakt dat ge met de oogen zien kunt, en wat verderop is eene volledige diamantslijperij met al de gasten aan het werk. - Hier hebben wij een schrijfmachien, met een klavier, bijna gelijk aan dat van een orgel. Ongelukkiglijk is het voor het oogenblik niet aan den gang. Men zegt dat men daarmee sneller schrijven kan dan met de pen. Rechtuit gesproken, wij zijn een beetje in het geval van den heiligen Thomas: wij zouden het eerst willen zien alvorens het te gelooven. - Kijk, daar drukt men dagbladen op eene splinternieuwe pers van den heer Marioni, waarmee 40,000 nummers van een blad in klein formaat, per uur kunnen gedrukt en gevouwen worden. Daarnaast staat een grooter machien, waarop 20,000 nummers van een groot blad, per uur gedrukt, van elkander worden gesneden en gevouwen. Wat al licht zal er daardoor in de wereld worden verspreid! Als het maar goed en degelijk licht is! Het is in deze zaal nog al redelijk warm; gelukkiglijk worden wij eenige koelte gewaar. Wij zijn in de nabijheid van een machien, waarmede men ijs aan het maken is, en dit wel door de drukking der Lucht, welke in de buizen tot op 45 graden beneden het vriespunt wordt gebracht. Het ijs komt in zware schijven voor den dag. Men zegt dat die machien 100 kilos ijs per uur leveren kan. Wat is dat voor een kolossaal beeld, dat daar van verre ons oog treft? 't Is het bronzen ruiterbeeld van Charlemagne. Het weegt niet minder dan 25,000 kilos; jammer dat men het niet van nabij zien kan, want het voetstuk is veel te hoog. - Ginds ziet men eensklaps een grooten pyramidalen klomp goud glinsteren, rustend op eenen nog grooteren blok zilver, te zamen voor eene waarde van 120 millioen, behoorende aan de bank van Frankrijk en wegende ongeveer 2700 kilos, zoodat de dieven er niet gemakkelijk mee zullen gaan loopen. Ten andere, er is geen gebrek aan politie, zoomin als bij de juweelen der voormalige Fransche kroon, die daar in de zonnestralen weer-glanzen en waartusschen de befaamde Regent zich bevindt; deze juweelen hebben wij in de tentoonstelling van 1867 reeds gezien. - Hola! daar hebben wij de vrouw van Loth zaliger in persoon, 't is te zeggen na hare herschepping. Ha, neen! het is geen zoutsteen, maar iets dat er sterk aan gelijkt, namelijk een groot blok aluin. Doch weergalmt daar niet het lied van het vogelenchoor? Inderdaad, allerlei kleine zangers, roode, blauwe, gele, groene, zitten in sierlijke hokjes zoo lustig te zingen alsof ze vol leven waren, en dit is toch het geval niet; ge hoeft ze nooit eten of drinken te geven, en als gij hunne stem wilt hooren, moet gij ze maar opwinden. Waarlijk zeer vernuftig! Dergelijk koeitje zou zeer wel passen te midden van gindsche heerlijke bloemen, die daar bij geheele bossen ten toongesteld zijn, en welke de eigenaardigheid bezitten van nooit te verwelken; want het zijn geene natuurlijke, maar kunstig geknipte bloemen. Ziehier een horloge van F.F. Michaux, welk niet alleen het uur, maar ook den dag der week, den datum van de maand en het jaartal aanwijst. Als ge dit koopt, hebt ge nooit een almanak meer noodig; het kost maar 30,000 frank! In zakhorloges is eene ruime keus voorhanden. Zie er daar een gansch kabinet vol, van eene Amerikaansche fabriek. Al de wieltjes en stukjes waaruit deze horloges zijn samengesteld, worden door machienen vervaardigd. Als dit geen bluff is, mogen wij ons eerlang aan eene ruime prijsvermindering op dit artikel verwachten. - Daar staat een zeer schoone koninklijke zetel. Maar waarom toch is hij geheel uit kristal vervaardigd? Wil dit misschien zeggen dat de vorstenzetels thans zoo broos zijn als glas en bij den minsten volksstorm worden omverre geblazen? De boekhandel bekleedt hier eene voorname plaats. Men vindt er prachtig gedrukte Fransche, Duitsche en Engelsche plaatwerken, en de sierlijke banden toonen den vooruitgang aan der boekbinderij. Het zonderlingste boekje is echter eene nieuwe uitgave van Dante's Divina Comedia; het is maar vijf centimeters hoog en 3 1/2 breed, en te Padua gedrukt. Als ge dit zoudt willen lezen, moet ge scherpe brilglazen hebben, zoo buitengewoon klein zijn de letters. De 14,233 regels, welke dit dichtwerk bevat, beslaan, volgens men beweert, niet meer dan twee vellen drukpapier! Bijaldien gij geschenken voor uwe vrienden en vriendinnen wilt mededragen, hebt ge hier de beste gelegenheid, als ge ten minste op de centen niet moet zien; want alles is peperduur. Er is eene voortreffelijke keus van gouden en diamanten juweelen; een sierlijk dames-paruur is voor 6000 fr. te koop. Een zeer fraai dameshoedje, geheel uit pluimen gemaakt en met gouden boordsels afgelegd, moet 2800 fr. kosten! Verder is er een overvloed van penduls, bronzen sieraden, lichters, spiegels, salongarnituren, tapijten, venster- en bedgordijnen, Chineesch, Japanneesch, Fransch en ander porselein, volledige ameublementen, Indische shawls, satijnen, zijden en kanten kleederen, alles zeer bekoorlijk en fraai, maar ook zeer kostbaar; ja zelfs veel te kostbaar voor onze beurs, welke sedert onze aankomst alhier, op eene hopelooze wijze vermagerd is. Hoe het zij, het heeft ons nogmaals genoegen gedaan, te mogen opmerken dat ons land, bij al dien vooruitgang, niet is ten achter gebleven. De Belgische glasnijverheid overtreft zelfs als het ware de Fransche; de glasblazerij van Oignies heeft eenen spiegel tentoongesteld van 16 voet breedte bij 22 voet hoogte. In de nijverheid van het kantwerk staat België voorop; in het midden onzer afdeeling is eene soort van tempel, waar allerlei stalen zijn tentoongesteld van Brusselsche, Mechelsche en Antwerpsche kanten; men bewondert er gordijnen, kleederen, handschoenen en kousen in zwarte en witte kant, met een woord, de prachtigste werken die men zich kan inbeelden, de schoonste die met de hand verricht worden, sierlijke kanten waaiers met landschappen, enz., enz. Voor de binnenversiering der huizen en de bronsnijverheid staan wij op denzelfden rang als de Franschen; voor de tapijtwerken volgen | |
[pagina 64]
| |
wij onze eigene overleveringen; de kleuren zijn niet zoo schitterend als die der Fransche, doch onze tapijten zijn ruim zoo goed bewerkt. Voor haarwerken is het wijlen onze lettervriend Rudolf ErkensGa naar voetnoot(1) en dezes zoon Karel die de kroon spannen: hunne tafereelen, landschappen enz. zijn in dit vak de merkwaardigste van gansch de tentoonstelling. De verschillende afdeelingen palen aan elkander; men stapt, schier zonder het te weten, van het eene land in het andere, en onopgemerkt vliedt de tijd snel voorbij. Eindelijk, vermoeid en dorstig, willen wij rusten en drinken, en dan nog een kijkje nemen in de talrijke bijgebouwen, welke in den hof zijn opgericht. Een dezer is aan de vischteelt toegewijd. In het groot aquarium, met zijne 145 afzonderlijke vakken, ziet men de onderscheidene gekende vischsoorten; doch hier vindt men zeer aardige kleine vreemde vischjes uit China en Japan zoowel als uit Amerika en Afrika, meest allen met veel zorg en moeite te Parijs voortgeteeld. Verscheidene gebouwen zijn aan den land- en tuinbouw voorbehouden. Wij wandelen nog eenmaal voorbij de talrijke kramen, koopen eenige kleine prachtartikels als herinnering, slaan nog een blik op het overheerlijke Trocadero met zijn grootschen waterval, en roepen dan een laatst vaarwel toe aan de Algemeene Tentoonstelling van 1878, vaarwel en dank voor al het schoone dat wij er hebben mogen aanschouwen, voor al de aangename dagen die wij er hebben doorgebracht. (Wordt voortgezet.) J. Staes. |