Moeder! Bij de geboorte van mijn eerste kind, aan mijne welbeminde vrouw.
Loflijk is het aan 't genot
Van de liefde te verzaken,
Alles te offren aan den Heer,
Jonkheid, schoonheid en vermaken,
Aan uw medemensch te wijden,
Hem in alles bij te staan,
In verdriet, in nood en lijden;
Van het menschdom afgescheiden,
Daar te bidden, opdat God
Zijne straf niet uit zou breiden
Over 't gansche wereldrond.
Prijsbaar is het zijne dagen
Aan het onderwijs der jeugd
En aan God slechts op te dragen;
Van den evenmensch te heelen
Met die liefde, met die kunst
Die de gasthuisnon door velen
Als een engel doet aanzien
In het lijden dat hen griefde,
Engel die haar troostend woord
Aan de bron van Eeuwge Liefde
Vol verdiensten is dit leven...
Maar, de christen moeder dan?
Is die zending niet verheven?
Is die zending dan niet schoon?....
Groot en schoon, ja! overwegend.
Al de plichten van de vrouw
Die als moeder werd gezegend!
Van de groote opofferingen
Die een moeder zich getroost,
Telken stond zich af moet dwingen
Slechts uit liefde voor haar kind,
Of uit liefde voor den vrede?...
Moeder! O! dit woord zoo zoet
Klinkt voorwaar als eene bede
Op de lippen van het kind;
't Is het zegel van 't vertrouwen
In den mond des jongen mans,
En de troost in al zijn rouwen.
Moeder! O! die naam alleen
Is ons vaak eene erfenisse,
Eene lichtstraal, heilge baak
In des levens duisternisse.
Ja! hoe dikwijls, bij 't gedacht
Aan zijn moeder, aan haar deugden,
Keerde niet een zondaar weer
Tot de bron van alle vreugden?
Moeder! Als dit woordje klinkt,
Wordt het vatbaar voor ons oor,
Komt het onzen geest bestralen
Met een heilig wonderlicht.
Al de beelden van 't verleden,
Aan het moederbeeld gepaard,
Komen voor ons oog gegleden,
Persen tranen af van rouw,
Of van dankbre kinderliefde,
Volgens ons dit beeld verwijt
Al de pijnen die het griefde,
Of een troost blijft voor ons hart
In de smarten van dit leven.
Moeder! ja,! 't is 't eerste woord
Dat het kind wordt ingegeven
Als de Heer de spraak het gunt.
Eu voorwaar! ten allen tijde
Stond dit voorrecht, wondergroot,
Door Gods wil aan moeders zijde.
Dit verheerlijkt reeds dit woord,
Dit bewijst ons hoe verheven
In Gods oog die zending is...
Wat al kommer voor het leven,
De gezondheid van haar kroost!
Moederliefde! Moederzorgen!
O! Waar houdt het vrouwenhart
Zooveel schatten toch verborgen!
Moederliefde! Nooit genoeg,
Nooit te zeer kan ik u loven!
Gaat het menschenbrein te boven!
Zelfs de dood zoudt ge onderstaan,
Als uw dood uw kroost kon hoeden,
Waar gevaar zijn hoofd bedreigt.
Moeder, die om 't kind te voeden
Steeds uw beste bloed vergaart,
Neen! uw liefde kent geen palen
Aan haar eedle zending falen.
Moeder! bij dit enkel woord
Speelt een glimlach om mijn lippen,
Wijl een zoete liefdetraan
Aan mijne oogen komt ontglippen.
| |
Moeder! O! die heilge naam
Is het boek van mijn verleden,
't Boek dat ik het liefst doorblaar:
't Spreekt mij morgen weer van heden,
En vandaag van gister weer;
't Is een boek voor alle tijden,
Immer nieuw en immer schoon,
Dat ons troost in al ons lijden...
Jonge moeder, wondergroot
Is uw zending hier op aarde!
Eerbied! achting voor de vrouw
Die ons eens in smarten baarde!
Van 't begin tot aan het end
Offert ze alles aan heur plichten,
Met die liefde en dit geduld
Die alleen haar taak verlichten.
Angst en kommer zijn heur lot.
Niet voor heur, maar voor de haren,
Leeft de vrouw die moeder wordt. -
Waar zij is aan blootgesteld,
Alles lijdt zij met betrouwen,
En uit liefde tot den Heer
Wien zij 't kroost zal toevertrouwen
Dat Hij aan haar liefde schenkt...
Zie, hoe zij het jonge harte
Van haar kind te vormen zoekt
Tot het goede! Wat al smarte
Haar den boezem toch doorgrieft
Als de kleine, soms onwillig,
Al haar lessen, onverschillig,
Of met tegenzin aanhoort. -
Ach! dat doet haar ziele lijden!
Dan wil zij soms wondren doen
Om 't met zachtheid te kastijden.
Godlijk wordt haar liefde dan;
Tranen stort zij, bloedge tranen
Voor 't behoud der jonge ziel.
Hoor haar liefdrijk 't kind vermanen,
Om er 't onkruid uit te roeien...
Dan de toekomst van heur kind
Zal haar zorgen later boeien...
Zoo is gansch haar leven vol
Van verdiensten en van deugden,
Want zij ook, zij draagt aan God
Al haar liefde en moedervreugden,
Al heur leed en lijden op.
Christen moeder, in mijne oogen
Is uw zending groot en schoon:
Door uw zorgen, door uw pogen,
Door uw deugden aangespoord,
Zal uw kroost voor 't goede strijden!
Christen moeder, ja! aan u,
Van godloosheid en bederf,
Van verkankering der zeden,
't Menschdom, zoo vervallen heden,
Weer opnieuw doen op te staan!
Geef ons, moeder, christen zonen,
Christen dochters, dan alleen
Kan de ware godsdienst tronen,
Zal de grondwet heilig zijn,
Zal de vrijheidszonne gloren!
Want hun kroost, op zijne beurt,
Zal der Kerke toebehooren,
Aangespoord door hunne deugd!..
Uwe zending, christen moeder,
Is de zwaarste wel van al;
Moeilijkheid vindt ge ook verwoeder
Aan uw leven vastgehecht,
Naar de maat van uwe plichten;
God nochtans tracht uwe taak
Door de liefde te verlichten.
O! Zij is zoo wonderschoon!
Zie het beeld der Heilge Moeder
Met haar kindjen aan de borst:
Zooals Zij een Albehoeder
Aan 't verdorven menschdom schonk,
Moet gij ook in deze tijden
De verdorven maatschappij
Van gewissen val bevrijden,
Christen moeders, door uw kroost.
Antwerpen 12 September 1878.
|
|